Blog
- Categorie: Blog

Normaal gesproken vind ik mijzelf de mildheid zelve. Maar soms, als alles tegenzit, word ik overvallen door een ongekende onverdraagzaamheid. Dan moet iedereen dood. Op zich niet vreemd, want ik heb misantropie met de paplepel ingegoten gekregen. Niemand was zo negatief als mijn moeder. Decennia voordat de social justice warrior ontwaakte, stond Coef al klaar om haar medemens te cancellen. Altijd lag alles aan anderen. Haar vervloekingen noteerde ze in dagboeken, met name toen ze was opgenomen in psychiatrische inrichtingen. Honderden pagina’s achtereen gaat ze tekeer, als een twitteraar op amfetamine. Waar kwam die woede vandaan? Om dat uit te zoeken moeten we afdalen in de spelonken van haar geest.
Coef had mannelijke eigenschappen. Ze was handig, gruwde van small talk en hield van stoere dingen doen. Dat kwam doordat ze was opgegroeid in Indië. Daar speelde ze als een tomboy naast een jungle vol roofdieren. Tijdens de oorlog werd ze opgesloten in een Japans vrouwenkamp waar je moest knokken voor wat slakkenvlees. Survival zat haar in het bloed.
In Nederland zou ze haar eigen brood verdienen, op kamers wonend, genietend van haar vrijheid en good looks. Her own woman, in de ’50’s! Maar van binnen kookte ze – als ze terugdacht aan het kamp. Niet zozeer vanwege de Japanse soldaten. Het waren de vrouwen. ‘Duizenden wijven op elkaar geperst, in elkaars kruis snurkend, elkaars asem inademend. Met hun verlepte lichamen wijdbeens boven de poepgeulen. En maar treiteren, gappen, pesten, verraden en gillen. Ze vraten elkaar op van nijd.’ Coef beschouwde de vrouw als een kolderfiguur: geslepen, geniepig, geraffineerd. Haar blik was helder als een glasscherf.
Ze trouwde met een arts. Zelf was ze laborante, samen zouden ze een team vormen met een praktijk aan huis. Kids erbij. Het thuis dat haar zielenrust zou geven. Als zoon heb ik haar gekend als een creatieve moeder. Ze maakte de mooiste plaatjesboeken voor haar kroost, de meest schitterende kunst voor aan de wand. Dus waarom deed ze altijd zo kwaad? Ze deelde klappen uit om niets, was allergisch voor knuffelen. Behandelde haar kinderen alsof ze de vijand waren. Ze gaf je het gevoel dat je door haar gecanceld werd. Geen vrouw die moeder had moeten worden. Meer een guerrillastrijdster. Of een activiste.
Toen keizer Hirohito Rotterdam aandeed, stond Coef op de Parkkade te zwaaien met een paraplu die, eenmaal opengeklapt, ‘DONDER OP! ’ toonde. Was die uitbarsting begrijpelijk gezien het Jappenkamp, al rap zou ze haar focus verbreden. Volgende target was haar man. Omdat hij wilde vrijen. En zij niet. Dat leidde tot conflicten. ‘Potentaat!’ noemde ze hem in dagboeken. Vervolgens vervloekte ze andere mannen. Álle andere mannen. ‘Dood aan het patriarchaat!’ Toen waren de kinderen aan de beurt. Die zouden haar het huis uit pesten. Eenmaal opgenomen in klinieken kon ze haar medepatiënten wel schieten. Uiteindelijk moest de verpleging het ontgelden. Coef versus De Wereld. Haar woede was de waanzin voorbij.
Mijn moeders censuurvrije blik maakte haar misantropie bijna legitiem. Ze doorzag iedereen. Maar het leven draait niet om gelijk hebben. Verdraagzaamheid, da’s de crux. Coefs woede was niet opgewekt maar aangeboren. Vrij of gebonden, ze kookte van binnen. Een veenbrand in haar ziel die haar mensbeeld langzaam maar zeker in de fik zette. Het was moeilijk houden van iemand met zo’n donker aura. Toch heb ik dat gedaan. Misschien omdat mijn intolerantie aangeleerd is. Ik kan het uitschakelen, maar het leert mij over mijzelf. Daarom mag ik soms iedereen dood wensen, zolang ik niet los ga op social media. Sterker, ik koester mijn woede omdat die een stem geeft aan het boze joch dat in mij huist. Tot ik door hem gecanceld word.
Op de foto: Coef als matroosje met haar moeder in Brastagi (Sumatra), juli 1933
- Categorie: Blog

In New York liep ooit een straatfotograaf rond die het leven op poëtische wijze vastlegde door het zichzelf moeilijk te maken. Saul Leiter focuste door beslagen of verregende ramen, vlak langs objecten of via reflecterende materialen. Slices of life! Bovendien gebruikte hij kleurenfilm in een tijd dat de art scene daar zijn neus voor ophaalde. Door te kiezen voor details in krachtig geel of knallend rood, liet hij het beton tot bloei komen en gaf hij de stad een hart. Leiter fotografeerde zoals ik graag waarneem – vanuit een roes. Dat heb ik weer geleerd van vriend E., die ik vrijdag naar het graf draag. E. leefde als in een Leiter.
We kwamen naast elkaar te zitten in atheneum 5. E. was van Indische komaf maar flink van postuur. Door zijn mosterdbril en onhandige motoriek leek hij een vreemde snuiter. Net zo raar als dat ik mijzelf vond. We raakten in gesprek over een plaatje van Clint Eastwood dat ik op mijn agenda had geplakt. E. bleek ook liefhebber van westerns. En van strips. En van rock. Feest der herkenning! Na de bel zetten we ons gesprek voort in de kroeg tegenover school, tot en met de laatste ronde. The beginning of a beautiful friendship, die 47 jaar zou duren.
E. kwam graag bij mij thuis op mijn zolderkamertje plaatjes draaien en bier drinken. Een eigen thuis had ie niet echt, zijn ouders waren te druk met scheiden. Als enig kind trof hij in mij een broeder. Wat mij trof aan E. was diens enthousiasme. Hij had een onstilbare honger naar literatuur, kunst en popcultuur, en kon daar hartstochtelijk over lullen. Indrukken die hij verwerkte in geniale gedichten. Toch was E. allerminst stoffig, want hij hield ook van vrouwen en drank en drugs. Die hang naar roes was aanstekelijk, al was het oppassen geblazen: hij flirtte met je vriendin waar je bij stond. ‘Typisch E.!’ verzuchtte je dan.
Een paar jaar geleden kreeg E. een terminale ziekte. Die zou zijn geestelijke rijkdom langzaam maar zeker opvreten, met een even onstilbare honger. De cultuur die E. een leven lang tot zich had genomen werd hem afgenomen. Hij liet zich niet kennen. Baas in eigen brein! Doorlezen! Tot alleen muziek nog troost kon bieden. Zijn charme heeft hij echter nooit verloren. Als hij een gesprek niet kon volgen, maakte hij een absurde opmerking. Gevat zijn was de manifestatie van zijn levenslust. Tot hij er een terminale ziekte bij kreeg. Blijkbaar had zijn ziel genoeg van de geestelijke kaalslag. Een coup de grâce is het helaas niet geworden. Tot op het laatst heeft hij zich verzet. De dood, die hoorde thuis in een gedicht.
We hebben geen afscheid kunnen nemen. Misschien maar goed ook, want ik herinner mij hem zoals hij was tijdens onze laatste ontmoeting: plaatjes draaiend en bier drinkend. Precies zoals wij dat 45 jaar eerder deden. Ik voelde evenmin verdriet bij zijn verscheiden. Zo werkt dat. Als iets mij diep raakt valt de emotionele kluisdeur dicht. Alleen door over E. te schrijven weet ik weer hoe close we ooit waren. Het was zo’n vriendschap waarbij je onbeschoft tegen elkaar kunt zijn zonder je zorgen te hoeven maken over brouille. Affectie zonder vernis.
De ironie wil dat degene met wie ik over zijn dood zou willen praten E. zelf is. Ik weet precies wat hij zou zeggen, terwijl er een sardonisch glimlachje om zijn lippen speelt: ‘Het houdt niet over, Hannik. Er klinkt overal liftmuziek, iedereen is aan de XTC en een vloek kost je een incarnatie. Wanneer kom je langs? Gaan we plaatjes draaien en bier drinken. Neem je vriendin mee.’ Ik weet niet of ik dat laatste zal doen, maar de afspraak staat. Ik kijk er naar uit om ons feest der herkenning voort te zetten. Ditmaal zonder laatste ronde.
De foto van de mist is mijn halfbakken Saul Leiter. De ramen wilden niet beslaan. Ik heb hem geschoten toen E.’s geest begon te vervagen. Het is mijn ode aan zijn poëtische kijk op het leven. En al heb ik roesmiddelen afgezworen, ik weet dat het mooiste inzicht besloten ligt in het meest diffuse plaatje. Zolang je dat maar voldoende kleur geeft voor het hart.
- Categorie: Blog

Soms vraag ik mij af of ik me vastklamp aan het verleden. Immers, voor veel blogs bestudeer ik jeugdfoto’s. Bijna iedere week reis ik terug naar het Toen. Dat ziet de lezer me het liefst doen. Sterker, zonder nostalgisch plaatje zijn mijn Facebookvrienden veel minder geneigd de 500 woordjes door te ploegen. Eerst wat eye candy uit den ouden doosch, dán pas aan den arbeid! Zo werkt het voor mij als auteur ook. Veel verhalen ontspringen uit jeugdfoto’s die me om onbestemde reden betoveren. Als vanzelf verdwijnt dan een moedeloos gevoel dat me ’s middags verlamt. Middagdepressie, zit dat in de DSM-5?
Voor mijn blogs heb ik de beschikking over duizenden foto’s die mijn moeder en ik ooit gemaakt hebben. Daarnaast struin ik regelmatig het internet af naar beeldmateriaal van iedereen die ik ooit heb gekend. Exen, vrienden, familie, buren, collega’s, klasgenootjes, kennissen. Zo masseer ik een geheugen dat verzonken ligt in de Nevel der Verdringing. Maar soms bekruipt me het gevoel dat er achter dat gegoogel een duister motief schuilgaat. Ben ik een voyeur? Onbewust uit op wraak? Of is het een vorm van zelftherapie?
Feit is dat mijn fascinatie voor de middelbare school obsessieve trekjes begint te vertonen. Onlangs heeft het lyceum een jubileum gevierd. Op de website stapelen de foto’s zich op, toentertijd gemaakt in de lokalen, rond het pand en tijdens schoolreisjes. Ik kan er geen genoeg van krijgen. Toch huiver ik bij ieder beeld. Ik bekijk de foto’s zoals een kind naar een horrorfilm gluurt: te zeer geboeid om de ogen ervoor te kunnen sluiten.
Het zijn vooral de gezichten van de leerkrachten die flitsen van weleer in mijn achterhoofd genereren. Momenten van gêne, verlegenheid, desinteresse. Die van mij wel te verstaan. Geen vak dat mij kon boeien, geen leraar die mij wist te enthousiasmeren. Iedere middag was het afwachten in de schoolbanken tot de bel ging. Om dan thuis op te gaan in mijn eigen wereld.
De docenten zijn op de foto’s jonger dan ik nu ben, maar zullen altijd ouder lijken. Machtiger. In mijn herinnering waren ze sarcastisch, hard, vilein zelfs. Toch lijken de meeste leerlingen het naar hun zin te hebben. Zou ik de leraren met terugwerkende kracht de schuld willen geven van mijn middagdepressies? Da’s wel erg makkelijk. Daarbij: de docenten zou ik later verruilen voor werkgevers, de schoolboeken voor werk. Het gevoel zou blijven.
Meer dan door de leraren word ik geboeid door de vertrekken en de spullen. De lokalen, landkaarten, kasten, banken, atlassen, Rijam-agenda’s. Stoffelijke zaken waar ik me ooit blind op heb gestaard. Ik weet nu ook wat ik op de foto’s zoek: vensters. Ik wil weer door de ramen naar wolken turen, zoals ik Toen deed. Fantaserend over een universum dat mij wél inspireert. Dagdromen is voor mij altijd als ademhalen geweest. Het enige vak waarin ik uitblink.
Ik geloof niet dat ik me met mijn blogs vastklamp aan het verleden. Terugverlangen naar de machteloosheid doe ik in ieder geval niet. Zodra ik een verhaal heb geschreven verdwijnt de herinnering weer in de Nevel. En de foto in het archief, want mijn voyeurisme is dat van een eendagsvlieg. De blogs dienen evenmin voor wraak. Ieder stukje opnieuw besef ik dat ‘het’ niet aan anderen lag, dat ‘het’ in mij zit. Gelukkig maar, want lezers gruwen van rancune.
Vermoedelijk houden ze van mijn tijdreizen omdat ik uit de jeugdfoto’s zeer persoonlijke herinneringen destilleer die ik weet te transformeren in verhalen waarin iedereen zich een beetje kan herkennen. Exen, vrienden, familie, buren, collega’s, klasgenootjes, kennissen. Facebookvrienden. Maar het meest schrijf ik ze voor mijzelf. De creatieve focus zet mijn middagmoedeloosheid om in een silver lining die tot in het donkerste klaslokaal doordringt. Alsof ik de scholier-in-mij een plekje bij het raam gun. Tot de bel gaat.
- Categorie: Blog

Mijn vader is jaren geleden gestorven voordat we afscheid konden nemen. Erg close waren we niet. Integendeel, we kwamen van verschillende planeten. Maar de abrupte breuk vond ik pijnlijk. Graag had ik hem nog verteld wat ik fijn aan hem vond, en waar ik moeite mee heb gehad. Bij gebrek aan beter doe ik dat hier. Nu. Voordat ik sterfbedspijt krijg.
Laten we beginnen met wat mooie woorden. Ik hield van mijn vader omdat hij me de knuffels gaf die een kind nodig heeft om te kunnen slapen. Iedere zondagochtend zorgde hij voor een feestelijk ontbijt met in roomboter gebakken spiegeleieren. ’s Avonds schaterden we samen om Monty Python wat mijn kijk op het leven zou inkleuren. Hij bracht me common sense bij, waar ik zelf weinig aanleg voor had. Eenmaal hertrouwd en verhuisd heeft hij me altijd hartelijk ontvangen. In zijn laatste jaren zag ik trots in zijn blik – alsof hij toen begreep dat er iets in zijn onmogelijke zoon schuilde dat hij niet begreep, maar wel de moeite waard vond.
Er waren ook zat ‘knelpunten’. Ik had moeite met mijn vader omdat hij me nooit eens op sleeptouw nam, om te vissen of met buksen te schieten of zo. Ik was als de dood voor zijn agressie, zeker als die in drank gedrenkt was. Hij had er een handje van om te manipuleren met geld, betaalde me zelfs om me aan het huiswerk te zetten. Begrip voor mijn onrust, waardoor ik van de ene studie in het andere baantje belandde, kon hij niet opbrengen. Het moest allemaal zo degelijk gaan zoals hij had gedaan: studeren-werken-trouwen-werken-voortplanten-werken-sterven. En vooral: genieten. Maar zo zit ik niet in elkaar.
Dat is wat ik hem wilde laten weten. Makkelijker gezegd dan gedaan. En ik heb makkelijk praten, want zelf nooit een kind verwekt. Helaas niet. Geen zoon-van-een-andere-planeet op deze wereld gezet. Over die kinderloosheid mag ik mij graag beklagen, maar het is iets anders om daadwerkelijk verantwoording te nemen voor een opvoeding. Dan komen er als vanzelf barsten in het romantische plaatje van Papa Rein. Dus. Laten we mijn imaginaire zoon er eens bijhalen. Mag die mij op mijn sterfbed eens precies vertellen wat ik allemaal fout gedaan heb.
We beginnen weer met wat mooie woorden. Mijn denkbeeldige zoon houdt van me omdat ik hem als kind veel knuffels heb gegeven. Ik wist hem te enthousiasmeren voor films, muziek, fotografie en literatuur, een geestelijke rijkdom waar hij nu nog steeds op teert. We hadden samen de grootste lol als we Little Britain bekeken. Ik steunde hem bij zijn scheiding, ook bij de volgende en die daarop. Dat ik altijd lief tegen zijn moeder ben gebleven - ook toen het al lang uit was en als zij erg boos tegen me deed - levert mij bonuspunten op.
Nu de ‘verbeterpunten’. Mijn zoon heeft moeite gehad met mijn grillige natuur, en dan vooral met mijn driftbuien, al heb ik nooit een klap uitgedeeld. Hij vond het vreselijk dat ik van zijn moeder scheidde en altijd in de kroeg liep te flirten. Het meest neemt hij me kwalijk dat ik hem heb weggestuurd toen hij me het hardst nodig had, met zijn cokeverslaving. En waarom was ik niet wat trotser op zijn carrière en salaris! Waarom leefde ik als een armoezaaier? Waarom was ik altijd bezig met schrijven? Het leven draait toch niet om kunst alleen!
Tijdens ons laatste gesprek zal mijn droomzoon mijn hand vasthouden. Om er zachtjes in te knijpen, voordat de morfinespuit zijn werking doet. Zodat ik zonder sterfbedspijt weg kan drijven, op een luchtbed, zoals mijn vader dat gedaan heeft. Naar de Overkant. Of, wie weet, naar een Nieuw Leven. Om zelf de beste vader te worden die een zoon als ik zich kan wensen.
De dia van mijn vader is gemaakt door mijn moeder Coef in 1964 in Marina di Ravenna
- Categorie: Blog

Tijdens het jaarlijkse etentje bij een gemeenschappelijke vriend voert columnist S. al na een paar glazen het hoogste woord. Ik erger me een beetje aan hem. Vermoedelijk omdat hij me aan mijn vroegere zelf doet denken. Toch ben ik blij met zijn anekdotes, want sinds ik niet meer drink voel ik me niet op mijn gemak tijdens etentjes. Vastgeketend aan de tafel beginnen mijn darmen te kronkelen en hunker ik naar de vrijheid van de toog. Dan is het fijn als iemand de aandacht naar zich toe trekt. Zoals ik dat ooit deed bij het universiteitsblad.
Mijn eerste stukje voor dat blad schreef ik eind 1989. Het was een filmrecensie. Er zouden nog vele honderden volgen. Van een leercurve was niet echt sprake: ik bleek een geboren analyticus met scherpe pen en aanstekelijke humor. Voor mij draaide alles om de stijl. De film was slechts aanleiding om de lezer te versieren. Dat lukte me wonderwel, getuige ingezonden brieven van onzichtbare lezers. Natuurlijk stoorde een enkeling zich aan mijn stellige toon. Zolang ik de aandacht maar op me wist te vestigen.
Zoals die van de eindredacteur. Hij vroeg me ook gewone artikelen te schrijven. Ik reageerde enthousiast omdat ik zo meer kon verdienen. Uiteraard koos ik voor Reiniaanse onderwerpen als ‘studeren in de gevangenis’ of ‘acupunctuur bij veeartsenij’. Ik bleek echter geen geboren journalist, want meer geïnteresseerd in entertainment dan in research. Feiten, dat waren ketens voor de creatieve geest! Wederom was er geen sprake van een leercurve, nu omdat ik niet wílde leren. De eindredacteur merkte dat. Hij publiceerde mijn artikelen omdat ze lekker lazen, maar vroeg me niet om het redactieteam te komen versterken. Terwijl ik dat stilletjes gehoopt had: een droombaan met echte collega’s. Als freelancer ben je slechts een spook.
Nog het meest een medewerker voelde ik me tijdens de bedrijfsuitjes bij de pizzeria, georganiseerd door een redactieveteraan. Vaak met iets van tien man, een inner circle van de meest onaangepaste geesten. En daardoor beregezellig. Al na een paar glazen voerde ik het hoogste woord met anekdotes. Alsof ik de tafelgasten versierde. Op één redactrice na, die zich doorgaans te goed voelde voor ons zooitje ongeregeld. ‘Je zal er maar de hele dag naast zitten,’ verzuchtte ze tijdens het toetje. Ik zweeg, even verbolgen als beschaamd.
Het was bij dit universiteitsblad dat ik mijn schrijfstijl heb kunnen honen. Tien jaar lang veertig uur per week op 400 woordjes zweten, dat doet iets met je pen. Over leercurve gesproken. Bij mijn afscheid werd ik gelauwerd door de veteraan. Eindelijk voelde ik me gezien, was ik een gezicht in de menigte geworden. Zoek het maar op de foto van de reünie.
In de decennia die volgden legde ik me toe op autobiografisch schrijven. Stelligheid maakte plaats voor kwetsbaarheid, het universiteitsblad voor Facebook, de onzichtbare lezer voor vrienden met een gezicht. Mijn blogs worden goed gelezen, al stoort een enkeling zich aan de toon en verdien ik er geen cent mee. Zo heeft de ghost writer in mij zijn plek gevonden in cyberspace, bij een virtueel publiek dat graag reageert. Da’s mooier dan een gedroomde baan.
Nu zit ik onzichtbaar aan de eettafel, tegenover S, die wél in staat is om van zijn pen te leven. Zijn anekdotes vind ik vermakelijk. Toch ben ik blij dat ik niet de hele dag naast hem hoef te zitten, bedenk ik me tijdens het toetje. Want ik word niet graag herinnerd aan mijn gezicht in de menigte, dat me nu treft als een roepende in de woestijn. Terwijl lezers toch het liefst versierd worden zonder dat zij dit merken. Alsof ingefluisterd door een spookschrijver.