Eigenlijk was het meer een avondje operette. Die Fledermaus of zo. Niet dat wij snotapen van het lyceum het verschil kenden. We zouden de cultuur opsnuiven onder leiding van de juf Duits. Zij had de oogopslag van een engel en was de enige die wel eens vroeg hoe het met me ging. Het stuk werd opgevoerd in het centrum, op vrijdagavond, in een echt theater.
Een kwartier voor aanvang kwam ik aanscheuren op mijn opgevoerde Yamaha buikschuiver die iedere Zündapp zand liet happen. Ik zette hem cool op zijn jiffy-standaard, keek om me heen met de blik van een outlaw biker en haalde mijn legerpukkel van mijn schouder. Daarin zat een zwarte hoed in die ik op schoolfeestjes droeg om de blits te maken. Perfect voor een avond als deze.
Ik checkte mijn urban cowboy look in het achteruitkijkspiegeltje en zette een zonnebril op, type helikopterpiloot. Ik voelde aan mijn tas of de heupflacon vieux nog heel was. Gerust gesteld slenterde ik naar mijn klasgenootjes, die voor de ingang shag stonden te roken en mijn grande entrée met gepast respect hadden gadegeslagen.
De operette was even grotesk als onbegrijpelijk – een kruising tussen een kermis en een musical. Gelukkig konden we ons laven aan mijn vieux waardoor we al voor de pauze mee zaten te lallen. Een klasgenootje had een scheetkussen meegenomen dat hij op de spaarzame rustige momenten liet knetteren, waarop wij in een lachsalvo uitbarsten. Dan keek de juf, die een paar rijen voor ons zat, even om. Naar mij. Meer bezorgd dan berispend. Ik begon me te schamen voor onze ongein.
God straft niet direct, maar laat er evenmin gras over groeien. Nog voordat de operette was uitgetetterd werden we de tent uitgetrapt. Uit protest lieten mijn maten het scheetkussen nog eenmaal voor de uitgang knetteren. Toen stapte iedereen op zijn brommer. Behalve ik. Mijn Yamaha was verdwenen. Gestolen. Erger: meegenomen, omdat ik met mijn ijdele getut was vergeten hem op slot te doen. En nu was iedereen vertrokken. Ik was alleen op de wereld. Plots klonk er een vrouwenstem achter me. De juf Duits. Of ik een lift naar huis nodig had.
Een puber zonder brommer, da’s als een revolverheld zonder paard. Na die traumatische avond moest ik iedere dag naar school peddelen op mijn traumatiserende fiets, om bij aankomst nog eens uitgelachen te worden. Het duurde weken eer mijn vader een telefoontje van hoofdagent Haring kreeg. Dat mijn paard was teruggevonden. Gehavend en gemolesteerd. We lieten het stalen ros revalideren, maar Zündapps in het snot rijden zou ie nooit meer doen.
Inmiddels draag ik soms weer een hoed. Niet om een cowboy te lijken of de blits te maken op een schoolreünie, maar om de regendruppels niet op mijn kalende schedel te voelen kletteren. Steeds als ik hem opzet, check ik of ik mijn fietssleutels wel bij me heb. En mijn heupflacon bronwater, om pijnlijke herinneringen weg te drinken. Als ik de deur achter me dichttrek hoop ik weer een lift te krijgen van de juf Duits. Om Die Fledermaus een tweede kans te geven.