Resoluut. Gedecideerd. Vastberaden. De kalende, grijze rector loopt van bord naar bord als een grootmeester. Handen op de rug, blik naar beneden. Bij iedere zet neemt hij een trek van zijn sigaret, maar hij vermijdt oogcontact met zijn tegenstanders. Schaken, da’s oorlog voor hem. Rector Julius Caesar.
Ik kijk om me heen in het gymlokaal. Het gros van de deelnemers is al schaakmat afgedropen. Joost mag weten waarom ik meedoe aan de simultaanonzin. Ik ben dan gezegend met een hyperfocus, ik heb niets met spelletjes. Zeker niet met denksporten. Te stoffig. De enkele keer dat ik thuis een partijtje met mezelf speel doe ik dat om mijn moeder niet te horen schelden. Dan heb ik mezelf binnen een paar zetten mat. Een kwestie van tactiek.
De belangrijkste reden om het tegen Caesar op te nemen is de Amerikaan Bobby Fischer. Die heb ik op tv gezien. Hij heeft in IJsland de wereldtitel veroverd op de Rus Boris Spassky. Ik voel een connectie met Bobby. Hij is zo’n lone wolf die het opneemt tegen de rest van de wereld, net zoals ik dat dagelijks doe. Dat ik niet kan schaken maakt niet uit. Het gaat om de mindset. Bobby zou dat begrijpen.
De belangrijkste reden waarom de rector mij nog niet verslagen heeft is mijn guerrillatactiek. Al mijn zetten zijn gericht op verwarring zaaien. Ik rokeer zonder aanleiding, probeer met een pion de overkant te bereiken om een koningin te scoren. De rector ergert zich aan mijn onconventionele strategie. Als ie een stuk op mijn bord verzet doet ie dat bijna nijdig. Dit is geen fatsoenlijke oorlog! hoor ik hem sissen, dit is Caesar versus de Vietcong!
Fischer schaakt al vanaf zijn zesde. Hij is ermee begonnen omdat ie de situatie thuis met zijn moeder niet trok. Je concentreren om geestelijk elders te zijn, daar weet ik alles van. Maar vergeestelijkt is Bobby allerminst. Hij zwemt om fit te blijven en maakt charmante grapjes in talkshows. Een geboren ster. Precies zoals ik mij vaak voel.
Inmiddels ben ik de één-na-laatste der Mohikanen. De rector rekt een nekspier uit. Zucht diep. Eigenlijk word ik meer geboeid door de man zelf dan door zijn zetten. Vooral door zijn ademhaling. Hij ademt sissend in door de tanden, neemt na elke vijfde teug een trek van zijn sigaret en blaast de rook uit door de neus, als een getergde stier in de arena. Het rookgordijn kan het zweet op zijn voorhoofd niet verbloemen. Mijn guerrilla begint vruchten af te werpen.
Het schemert buiten als ik hem eindelijk laat winnen. Uit humanistische overwegingen. Dat heb ik van Bobby geleerd: soms geef je een wedstrijd weg, juist om over je tegenstander te heersen. De rector moet bijkomen. Hij heeft een stoel gepakt bij het tafeltje van de laatste indiaan, steekt nog een sigaret op en dept met een zakdoek het zweet van zijn voorhoofd. Intussen klim ik in de ringen van het gymlokaal om de gevolgen van mijn attaque te overzien. Vastbesloten de eerste niet-schakende grootmeester ter wereld te worden.