De afstand

Steeds als ik plaatsneem in de wachtruimte van de oogpoli moet ik glimlachen. Onder iedere stoel is een bordje aangebracht dat ‘stoel’ leest. Nog niet zo lang geleden moesten die voorkomen dat we contact met elkaar maakten, tenzij je al een paartje vormde natuurlijk. Nu de crisis bezworen is lijken de bordjes eerder thuis te horen in een kunstgalerij of in een absurde cartoon. Bovendien zijn ze onleesbaar voor het gros van de doelgroep.

Ik ben vaste klant van de poli omdat mijn ogenzenuwen sinds een jaar of 15 aangetast worden door glaucoom. Eigenlijk is dat een ouderdomsziekte. En normaal gesproken leidt het tot uitval van de periferie van het gezichtsveld. Bij mij heeft het in het centrum huisgehouden, waardoor het linkeroog onbruikbaar is geworden. Voor het rechteroog brand ik een kaarsje. Maar wees gerust, deze blog gaat niet over ziekte.

In de wachtruimte word ik steevast omringd door bejaarden. Echtparen die elkaar al jaren niet meer kunnen zien of luchten, maar zich zichtbaar aan elkaar vastklampen, als de dood om de eenzaamheid van het bestaan te incasseren. Vroeger observeerde ik hen met dedain, achtte ik mijzelf vreselijk onafhankelijk. Tegenwoordig voelt mijn autonomie als valse romantiek. En vraag ik mij af of het leven niet juist draait om de wrijving die afhankelijkheid met zich meebrengt. Zou de essentie van het bestaan mij zijn ontgaan? Gelukkig kan ik de glaucoom de schuld geven van mijn blinde vlekken.

Vandaag is de wachtruimte verlaten. De oudjes zijn en masse door het virus geveld. Nee, geen cynische opmerkingen over dor hout. Mijn praatjes zijn verstomd. Daarbij, het volgende piekerpunt dient zich aan: welk zintuig zou bij uitval de mens het meest isoleren? Common sense zegt dat dit ‘zicht’ is, aangezien blindheid afhankelijk maakt. Toch lees je vaak dat doofheid het sterkst doet vereenzamen.

Naarmate ik ouder word hecht ik vooral aan mijn reukvermogen. Immers, in geuren ligt het archief van onze emoties besloten. Het biedt mij troost om in de avonduren het aroma van de straat op te snuiven, gedragen door een zwoele nazomerbui, overgewaaid uit vervlogen tijden – toen contact nog gewenst was. Het kan geen toeval zijn dat corona juist dit zintuig invalideert.

Indirect tast het er nog een aan: de tastzin. Want de anderhalvemetersamenleving mag dan uit de maatschappij geschrapt zijn, ze is allerminst uit ons systeem verdwenen. We zullen ons nog jaren van elkaar distantiëren, als gevangenen van onze gezondheid. Een afstand die emotioneel uitholt, en dan met name de solisten onder ons. Terwijl ik diezelfde afstand toch vaak vóór het virus zelf gecreëerd heb als een relatie mij begon te benauwen. Zou tast ons meest fundamentele zintuig zijn?

Als je maar lang genoeg in een verlaten wachtkamer doorbrengt krijgt dit soort mijmeringen de ruimte. Met de vergrijzing zal het de komende jaren wel weer aantrekken. Sterker, er komt een dag dat ik zelf zo’n AOW’er ben die de bordjes op het linoleum niet kan lezen. Tot die tijd neem ik een eigen bordje mee, met daarop ‘contact’ in plaats van ‘stoel’. Bedoeld voor die ene andere solist in mijn periferie. Want flirten in een oogpoli, da’s romantischer dan een blind date. Allez, zolang de tastzin nog intact is hè.