‘Geprivilegieerd’ heet dat met een lelijk anglicisme, zo’n achtergrond als de mijne. Immers, mijn ouders – een huisarts en een kunstenares – waren ontwikkeld en beschaafd. Het gezin woonde in een herenhuis aan een fraaie singel. Wij hadden voldoende geld om jaarlijks op vakantie naar Italië te gaan. Ik genoot het beste onderwijs op het gymnasium. Niets te klagen!
Toch ging het niet lekker met mij op school. Zo leergierig als ik was op de lagere, zozeer zat ik weg te dromen op de middelbare. Dat wijt ik nu aan spanningen thuis, maar toen wist ik niet beter. Ik ging nooit uit logeren. Hoe dan ook, ik had moeite met Frans. Mijn vader besloot bijles voor me te regelen (je bent bevoorrecht of niet!). Een patiënt van hem, een voormalig lerares Frans die in een zijstraat van onze singel woonde, zou de lessen verzorgen.
Als zoontje van de dokter vond ik het een beetje griezelig om over de vloer te komen bij een patiënt. Dat kwam door verhalen van mijn moeder. Die beweerde dat mijn vaders clientèle bestond uit morrend grauw dat kwaad over haar sprak. Lomp volk dat naar spruitjes stonk!
De bijlesmevrouw woonde op de eerste etage. Daarvoor moest ik een nauwe trap op. De etage was krap en muf en volgestouwd met boeken. Dat mensen zo konden leven! De mevrouw zelf was klein van stuk en had een smal gezicht. Ze droeg een enorme bril met ondersteboven montuur (model jaren ’70’s). Stokoud was ze – misschien wel vijftig.
De mevrouw nam alle tijd voor me. Ze ondersteunde me, overhoorde me, corrigeerde me. Ik werd overladen met de aandacht die ik thuis ontbeerde. Met resultaat. Al spoedig kreeg ik flair voor de taal. Mais oui, madame! In de pauzes voerde ze me thee met koekjes en mocht ik wegdromen bij haar boekenkast. Zo viel mijn oog op een pocket met een intrigerende cover van een slaapwandelaar. Een dolende nachtmerrie? Toen ik het boek oppakte verslikte de bijlesmevrouw zich bijkans. ‘Da’s lastig Frans hoor,’ zei ze. ‘Vol Bargoens. En de schrijver, een armendokter, die was nogal… vuig.’ Een vuige armendokter… fascinerend!
Over vuig gesproken, haar echtgenoot was een ongewassen kerel die non-stop Gauloises rookte. Ik kreeg hem weinig te zien, want ook in dit huis waren spanningen. Toen hij een keer voor zijn zieke vrouw inviel, heeft ie schuine verhalen tegen me opgehangen over zijn Franse jaren, steeds onderbroken door een rochelshoest. Hij stonk meer naar spruitjes dan naar sigaretten. Een echte patiënt! Ik had medelijden met zijn vrouw.
Na een jaar van wekelijkse lessen was ik een krek in de Franse taal geworden. Thuis lulde ik ‘en français’ tegen mijn moeder om haar te pesten, op school behaalde ik goede cijfers. Tijd om afscheid te nemen van de bijlesmevrouw. Ze stopte me een cadeautje toe. ‘Pas openmaken als je meerderjarig bent!’ zei ze met een knipoog, om daarna een allerliefst vaarwel te glimlachen. Ik moest even slikken. Op de achtergrond klonk de rochelhoest van haar man.
Nog diezelfde avond heb ik het pakje geopend. De pocket van de slaapwandelaar! Het Frans was inderdaad een brug te ver voor mij, maar met de vertaling ernaast zou ik het uitspellen. Sterker, het stimuleerde me later om zelf te schrijven. Net zo vuig! Nog steeds als ik door de pocket blader, voel ik mij bevoorrecht zoveel inspiratie op mijn pad getroffen te hebben. Maar die geprivilegieerde jeugd van mij, die kunnen jullie steken où le soleil ne brille pas.