Ons eerste huis was een kapitaal pand. Mijn vader had het, compleet met artsenpraktijk, betaald door een lening af te sluiten bij zijn moeder. Een constructie waar hij onder gebukt ging. De spreekkamer bevond zich op de eerste. Er stond een weegschaal met draaibaar contragewicht, een behandeltafel met steuntjes voor knieholten en een vitrine met tangen waarmee je patiënten (of moeders) uit elkaar kon trekken. Meeste indruk maakte zijn bureau.
Dat was een eikenhouten Vaalserberg, ordentelijk volgestouwd met paperassen. Een erfstuk van zijn vader, eveneens arts, voor wie mijn vader grote bewondering koesterde. Zoals ik die had voor mijn vader. Vol ontzag keek ik toe hoe hij recepten schreef in een onleesbaar handschrift. Om zijn brede, behaarde pols pronkte een bescheiden maar stijlvol polshorloge. Later wilde ik ook arts worden, maar dan dierenarts. Achter net zo’n bureau.
Tien jaar later stond het bureau op de parterre omdat daar nu de spreekkamer was. Boven werd verhuurd. Mijn vader had – op aandringen van mijn moeder – het pand ernaast gekocht om in te wonen. Daar had ie nog meer geld voor moeten lenen, wat tot spanningen leidde. Soms hadden mijn vader en ik gesprekken aan het bureau. Dan sprak hij zijn zorgen uit over mijn rapporten. Met zulke cijfers zou ik nooit dierenarts worden! Een enkele keer vertelde ik over een onmogelijke verliefdheid. Dan luisterde hij begripvol, maar het leek alsof hij van een andere planeet kwam. Mijn vader was een man van traditie, die warm liep voor stambomen, erfelijkheid, familie en oud geld. Ik wilde slechts mijzelf uitvinden.
Weer vijf jaar later stond het bureau in het pand waarin we woonden. Nu herbergde het de gezinsadministratie, zoals rekeningen van mijn moeders psychiatrische opnamen. Gelukkig was het oude huis verkocht, compleet met praktijk. Verlost van de schuld aan oma! Verder had hij een baan gekregen als keuringsarts. Dat scheelde stress. Maar zijn huwelijk vertoonde barsten. En zijn zoon, die wist niet wat ie wilde worden. ‘Dierenarts’, dat kon ie wel vergeten met zijn pretpakket. We hadden geen gesprekken meer aan het bureau.
Tien jaar later stond het bureau in mijn vaders nieuwe huis. Dat had hij samen met zijn tweede vrouw gekocht. Als ik langs kwam namen we plaats aan zijn nieuwe eikenhouten eettafel en werd ik gefêteerd op wijn en Engelse sigaretten. Mijn vader was een levensgenieter geworden. Toch zag ik teleurstelling in zijn ogen. Want zijn zoon brak de ene studie af na de andere. En waarom liet dat jong zo weinig zijn neus zien? Na de derde fles ging mijn vader over op een charmeoffensief. Hij deed me opa’s bureau cadeau. Ik knikte voorzichtig.
Eerst dacht ik dat de Vaalserberg te massief was voor mijn pauperflatje. Te onhandig. Te antiek. Maar de reden waarom ik er nooit aan zat was dat ie vol zat. Vol herinneringen waar mijn vader van af wilde, zoals zijn eerste huwelijk. Vol herinneringen waar ik van af wilde, zoals de kritische gesprekken. Na lang dubben heb ik hem verkocht. Toen mijn vader op bezoek kwam zag ik teleurstelling in zijn ogen – net zoals al die keren dat ik een baan had opgegeven. Of was zijn blik er een van zorg? Van machteloosheid zelfs?
Na mijn vaders overlijden wilde ik niets van zijn spullen erven. Bezit, da’s ballast. Zeker voor een schrijver die rijkdom zoekt in verbeelding. Toch accepteerde ik één kleinood, dat nota bene van zijn lichaam gehaald moest worden. Het horloge. Dat koester ik, al loopt het niet altijd. Als ik het omgesp voel ik mij even een dierenarts, verbonden met de man die zo graag wilde dat ik op hem leek. Maar die van mij hield omdat ik mijzelf wilde uitvinden.