De energie

Het heeft iets obsceens, je ouderlijk huis bezichtigen. Toch probeer ik dat elk decennium wel even te doen. Stiekem, online, als het te koop staat. Het pand waarin ik geboren en getogen ben heeft – voor zover ik na heb kunnen gaan – na ons drie andere gezinnen gehuisvest. Inmiddels valt het 120 jaar oude en o zo tochtige herenhuis onder monumentenzorg. Geen plek om de energiecrisis in uit te zitten. Misschien heeft het daarom een relatief hoog verloop.

Op funda.nl kan ik zien hoe volgende bewoners het pand hebben aangepast. Kleurrijke muurverf, vrolijke lampen, schitterend parket… moderne frivoliteiten die voor mij heiligschennis zijn. Alles had precies zo bedompt en stoffig en tweedehands moeten blijven als wij het achtergelaten hebben. ‘Museum Hannik’, met ondergetekende als suppoost, hevig zwetend in zijn uniform, immer bereid gruwelverhalen op te dissen voor een vette fooi.

Als ik foto’s van de vertrekken bekijk voel ik mij een geest die geen afscheid kan nemen van zijn wieg. Ik zweef door de slaapkamer van mijn ouders waarin ik geboren ben en later als knul Rawhide op de zwart-wit tv heb gekeken. Ik vlieg door de torenhoge woonkamer waarin ik speelgoed naar het hoofd van mijn zusje gooide en klappen kreeg van mijn moeder. Ik zoef door de koude keuken waarin we vlug-vlug met Liga moesten ontbijten, voordat de patiënten hun opwachting zouden maken in de praktijk. Ik daal af in de kinderkamer waarin ik knuffels kreeg van mijn pa als ik een nachtmerrie had gehad over spoken. Wat nogal eens voorkwam.

Zó vaak, dat ik dat gevoel nog steeds kan oproepen. Het was alsof er beneden in de duistere woonkamer een storm woedde die me koude rillingen bezorgde. Therapeuten kunnen die kinderangst ongetwijfeld wetenschappelijk verklaren. ‘Kwam door de moeder, die was labiel. Of door de vader, die werkte zich een ongeluk. Wat dacht je van die ronddolende patiënten. En van dat huis vol schaduwen en krakende planken.’ Maar ik houd niet van psychologische duiding in dezen. In mijn universum is ruimte voor magischer bespiegelingen – over die van een ‘zijn’  vóór de geboorte en ná het sterven. Daar laat ik geen ratio op los. Liever vertrouw ik op mijn gevoel. Ik was ontvankelijk voor een energie in dat huis, maakte contact met zijn geschiedenis, gearchiveerd in de muren. Voor een jonge ziel léefde dat antieke pand.

Toch kan ik het niet laten om research te doen naar vorige bewoners. Over de arts van wie mijn vader huis plus praktijk heeft overgenomen, kan ik niets terugvinden. Over diens voorganger wel. Deze Jacob Sanders was een joods geneesheer. Ik plaats hem voor het voetlicht omdat zijn werk iets zegt over de tijdgeest. Zo promoveerde hij op een proefschrift over ‘Ziekte en sterfte bij Joden en niet-Joden te Amsterdam’ en werd hij later benoemd tot directeur van het ‘Nederlandsch Instituut voor erfelijkheidsonderzoek bij den mensch en voor rassenbiologie’. Andere tijden! Toch? Tijdens de oorlog ging Sanders in het verzet. Hij werd gearresteerd en afgevoerd naar Duitsland. Sindsdien ontbreekt ieder teken van leven.

Ik ga niet suggereren dat mijn kindergeest iets heeft opgevangen van de angsten die Sanders en zijn gezin doorstaan moeten hebben toen zij in het pand woonden. Liever doe ik de suggestie om er een museum van te maken. Niet ter meerdere glorie van de schrijver Hannik, maar ter herinnering aan anonieme burgers die toentertijd verdwenen zijn in het duister. Een reminder, passend voor de tijden waarin we nu leven. Het museum richten we op als de laatste bewoners de tocht ontvlucht zijn. Of doen ze dat vanwege de storm in de woonkamer?

De foto is gemaakt door mijn moeder Coef in juli 1962