En de oordrill

Hoe doen ze het toch? Twee glaasjes wijn, een leuk concert, een goed gesprek met vrienden, een knipoog van de barvrouw… Bijna niets hebben ze nodig om het leven te omarmen. De genieters. Het dagplukken lijkt hen zo gemakelijk af te gaan. Zo niet ondergetekende. Ik wil geen twee glaasjes wijn, ik wil twee flessen. Geen leuk popconcert, maar Live Verlossing. Geen goed gesprek maar een discussie-op-leven-en-dood gevolgd door een portie portiekseks met een femme fatale. Ik wil alles. Euforie! Allé, vooral in mijn hoofd dan.

Voor de Euforant een vallen de zomermaanden zwaar. Mooi weer en vakantie zijn immers uitgevonden voor het grote genieten. Drie weken bakkend op Benidorm of een long weekend tandemend door de Achterhoek, het kleine geluk ligt overal op de loer. Een weldenkend intensiteitsjunk zou ervan aan de heroïne gaan. Maar daarvoor ontbreken mij de liquiditeiten. Daarom besloot ik tien jaar gelden tot een gewaagde stap: een doe-vakantie. Op jacht naar de natural high.

Het begon met een oriënterend bezoek aan een outdoor vakantiebeurs. Viel dat even tegen. De meeste doe-vakanties bleken niet geënt op een high maar op een scare: gletcherkluwen en diepzeeduiken-zonder-snorkel en andere nekwerveltrips, bedoeld voor ordinaire kickzoekers. Alsof ik zelf niet genoeg stresshormonen aanmaak tijdens de afwas! Pas na een uurtje vorsen trof ik iets van mijn gading: een stand met poster waarop een man die, hangend aan een vlieger, met gelukzalig smoel over de Ardennen vloog. Opeens wist ik het. Ik wilde deltavlieger worden! Één zijn met de elementen, mijn denkbeeldige haren wapperend in de wind! De Vliegende Hollander heette het bedrijf. Een organisatie met zo'n huiveringwekkend clichématige naam moest wel degelijk zijn, zo redeneerde ik, niet onbelangrijk als je met een vlieger-op-de-rug een ravijn in geduwd wordt. Tien dagen cursus geboekt.

De Vliegende Hollander was een mobiele vliegclub want afhankelijk van het weer. Voor deltavliegen mag het namelijk niet regenen, niet waaien, niet misten, niks niet. Er wordt dáár gevlogen waar het weer saai is. In dit geval de Eiffel. Met de ravijnen viel het reuze mee want deltavliegen leer je in een heuvelkom. But make no mistake: lijkt het op posters als vanzelf te gaan, in de praktijk is zweven vooral aanpoten. Iedere ochtend om 05:00 uur uit de veren om de vlieger op te bouwen en dan de heuvel af te rennen tot de wind je met vlieger en al oppakt. Tientallen keren per dag, met een rotgang. Als er sprake was van een natural high, kwam die door uitputting.

En uiteraard bestond mijn lesgroep uit volbloed genieters. Natuurtalenten die binnen een paar dagen de techniek onder de knie hadden en airborne waren. Vol vertrouwen sprintten ze iedere keer weer de kom in. Zo niet ondergetekende. Ik werd gespannen van dat tegennatuurlijk hard bergafwaarts rennen. Belandde steeds met mijn verhemelte in de pollen. Maar dat rennen en vallen was niet het zwaarst. Ook het klimmen en uitglijden niet. Het zwaarste was John.

John was de baas van de vliegschool. Een natuurmens. Nog voor de zon op was zat hij in kleermakerszit op de heuvel. Ademde diep in, langzaam uit. Vertrouwde ons met zo’n irritant-kalmerende hypnosestem toe wat de windkracht was, hoe het zat met de thermiek en dat er leven was na de dood. John was een übergenieter. Maar John had ook een andere kant. In een vorige carrière was hij drill sergeant geweest van moeilijk opvoedbare jongeren. Iemand die van nature graag corrigeert. En John had ons allen een koptelefoon meegegeven, om ons tijdens het rennen en vliegen instructies te geven. Dat heb ik geweten. Iedere keer als ik de heuvelkom inrende en mijn angsten probeerde te overwinnen, begon John in mijn oor te tetteren: ”NEE REIN!! JE DOET HET NIET GOED REIN!! JE MOET HARDER RENNEN REIN!! DE NEUS MOET OMHOOG REIN!! JE DOET HET NIET GOED REIN!! HARDER RENNEN REIN!!" Natural stress kreeg ik van John z’n oordrill.

Negen dagen lang heb ik lopen rennen en ben ik op mijn plaat gegaan. Negen dagen was ik de Running Dutchman, de Flying Flintstone van de club. Iedere dag maakte ik iedereen aan het lachen, soms opzettelijk, want wat is er mooier dan mislukking. “Waarom jij toch altijd, Rein?” vroeg ik die avond aan mijn spiegelbeeld. Een grijnzend schouderophalen was het antwoord.

De laatste dag brak aan. Nog steeds had ik geen meter gevlogen. De uitputting en wanhoop nabij. Maar ook dichtbij mijn inner kamikaze. De Don Quichotte van de Euforie. Ik spande mijn rugspieren aan. Rukte de koptelefoon van mijn hoofd. Sloeg een kruisje. Pakte de vlieger op. En sprintte de arena in met de furie van een bijna doodgebloede stier. Alles deed ik goed. Ik rende hard genoeg, hield de vlieger correct vast, tilde de neus op tijd op en... vloog door het heelal… tien seconden lang. Tien eindeloze seconden was het stil. Was de zwaartekracht verdwenen. Waren de genieters stipjes geworden. Was alles zoals het hoorde. Zelfs mijn landing verliep perfect. Houston, we have a touchdown.

Mijn brevet heb ik nooit gehaald. En aan doe-vakanties doe ik niet meer. Liever zoek ik mijn heil dichter bij huis. Achteroverleunend in mijn pilotenstoel, geflankeerd door twee flessen wijn, turend naar mijn virtuele heuvelkom, wegdromend van Live Verlossing door een femme fatale in een portiek. Genieten, da’s voor sissies.

De Euforant
En dan helemaal ontspannen...