Van Tuschinski

Hardcore filmliefhebbers als ondergetekende horen eigenlijk niet thuis in de bioscoop. Ik kom voor de film, om me te verliezen in een ander universum en wil zo min mogelijk met mijn medemens geconfronteerd worden. Daarom neem ik steevast plaats vooraan bij het doek en laat ik een paar stevige knoflookwinden om mijn territorium af te bakenen. Het mag niet baten. Om de een of andere reden werkt mijn zelfverkozen ballingschap als een magneet op popcornkauwers, rietjesslurpers, mobiele wauwelaars en knie-in-leuning-duwers die pal achter mijn fauteuil samenklonteren. Bij iedere wanklank draai ik me even om, om hen dood te staren met mijn jullie-moeten-allemaal-ontzettend-dood blik, maar dat levert me op z’n best een get-a-life-ouwe-lul blik terug op. Wat zij niet weten is dat er achter mijn intellectuele façade een filmhooligan schuilgaat. Ik ben veteraan van de Night of Terror.

In het chique Tuschinski vindt dit horrorfilmfestival plaats. Of moet ik zeggen slasher fest, want de programmering is toegespitst op cinematografische pareltjes waarin zo veel mogelijk ledematen, ingewanden en hectoliters varkensbloed over het doek gesmeten worden. De plotjes zijn verwaarloosbaar, de personages slachtvee, de close-ups gericht op organen, de montage  misselijkmakend. Alles draait om blood & gore. Volgens snobs dieptepunten van de wereldcinema. Maar voor filmkunst ga je niet naar deze cultavond. Je komt er voor het publiek.

Dat bestaat uit ‘intuïtieve’ filmliefhebbers. Te jong en te levenslustig om belast te zijn met de meest rudimentaire kennis van de filmgeschiedenis, annexeren ze strak van de speed het pluche met boodschappentassen vol toiletpapier. Toiletpapier!? Dat voeg ik mij ook af toen ik het festival voor het eerst aandeed, een jaar of dertig geleden.

Die pleerollen bleken een tool waarmee de bezoekers hun goedkeuren konden uitdragen, een geëxplodeerde versie van thumbs up zeg maar. De eerste filmslet was nog niet gevierendeeld of de rollen vlogen door de zaal, gevolgd door een offensief van colablikjes, koffiebekers, pakjes shag, uitgeharde zakdoeken, tonnen confetti en andere teringzooi die zoveel mogelijk teringzooi oplevert. Minstens zo indrukwekkend waren hun strijdkreten. Bij ieder topless sterretje dat het onderspit delfde werd er luidkeels ‘HOEEERRRR!’ gescandeerd, soms gespecificeerd wanneer de babe door piranha’s werd verscheurd (‘WATERHOEEERRRR!’), achter een auto aan gesleept (‘SLEEPHOEEERRRR!!’) of opgeblazen (‘LUCHTHOEEERR!!’). En ja, onder de bezoekers ook veel dames, die – uiteraard – het luidst scandeerden.

Het was allemaal even wennen voor een nieuwkomer als ik, maar zeker geen onaangename ervaring. Een bevrijding zelfs! Alsof ik tijdens een spontane gang bang ietwat ruw maar toch zeer bevredigend ontmaagd werd. Sterker, na een paar films kwam er ook bij mij een eerste ‘hoeeerrr!’tje boven. Nauwelijks hoorbaar, maar onmiskenbaar manifest van de juiste mentaliteit. Kleur bekennen na 10.000 onverteerbare denkfilms! Dat ik het na een paar jaar voor gezien hield kwam doordat ik, gekoesterd door de harmonie van ratelende kettingzagen en HOEEERRR!-koren, halverwege indommelde.

Het enige publiek waaraan ik me bij deze festivals geërgerd heb waren de filmrecensenten. Die herkende je onmiddellijk aan hun colbertjes, notitieblokjes, benauwde blikken en schrijnend gebrek aan wc-rollen. Wat deden die lui hier! Spionnen! Stasi’s! Nazi’s! Mocht ik ooit mijn come-back maken in het circuit dan zal ik, nu uitgerust met een snoepzak vol crystal blue van mr. White, plaats nemen pal achter deze intriganten, om bij iedere geplette babe even heel hard ‘PERSHOEEERRR!’ in hun nek te brullen.

De filmhoer
Zoek de recensent!