Een zwemdiploma. Een verkeersdiploma. Een atheneum-A diploma. En vooruit, rijbewijs ABE. Dan hebben we het wel gehad met mijn successtory. Voor mijn ouders moet ik een zorgenkind zijn geweest. Hun veelbelovende zoon, die het zo goed deed op de lagere school, die daarna naar het gym ging, die dierenarts wilde worden... Geen studie zou ik afmaken, zelfs de cursus blind typen niet. Gedoemd tot de bedelstaf.
Ik zou graag stellen dat mislukken iets is van mijn generatie. Van Generatie Nix. Dat elke student sjeesde en iedereen een uitkering trok. Dat aanklooien de norm was. Ik zou kunnen beweren dat het aan thuis lag. Gekke moeder! Ruziënde ouders! De waarheid is banaler. Ik had gewoon geen interesse in ‘school stuff’. En als iets mij niet boeit, gaan mijn hersenen in staking. Het enige waar ik talent voor heb is escapisme. Een geboren dagdromer, in de wieg gelegd om het leven interessanter te maken dan het lijkt. Maar zover zijn we nog niet.
We gaan terug naar gym 4, het laatste jaar dat ik veelbelovend was. Mijn vader wilde dat ik het gym met bètavakken zou afmaken. Immers, daar kun je iets wezenlijks mee studeren, een echt vak mee leren. Dierenarts of zo. Er kwamen echter barsten in mijn veelbelovendheid. Ik had moeite met die bètavakken. Exacte gegevens, daar kun je niet mee aanklooien zoals met taal. Ik scoorde onvoldoendes. Wat nu? Degraderen naar atheneum A? Mijn ouders besloten advies in te winnen bij een gerenommeerd bureau. Ik mocht een beroepskeuzetest doen.
Het was in zo’n klassiek pand in hartje Den Haag. Van het onderzoek zelf kan ik me weinig herinneren. Wel dat ik uit verveling een draai probeerde te geven aan mijn antwoorden op de open vragen, door er bruggetjes tussen te slaan, zodat ze gezamenlijk een coherent verhaal vormden. Mooie mindf*ck, vond ik zelf. Verder staarde ik veel naar het plafond dat opgesierd was met ornamentjes. Alsof ik op school zat.
Een maand later was het onderzoek afgerond. En hoe. Volgens de geleerde heren kon ik het beste geoloog worden. Geoloog. Nou ben ik geïnteresseerd in allerhande onderzoek, maar niet in die van stenen. Het moet bewegen. Dingen doen. Elkaar de hersens inslaan. Leven! Sterker, ik heb zo’n hekel aan gesteente dat ik niet eens naar de verkenning van Mars kijk. Geen wonder dat mijn hersens bij scheikunde in staking gingen.
Toch weet ik dankzij die beroepskeuzetest wat ik eigenlijk had moeten worden: een beroepskeuzetestafnemer. Precies het nattevingerwerk waar mijn zwendelhart sneller van gaat kloppen. Ik zou dan strikvragen vol mindf*cks stellen. Maar da’s een beetje kinderachtig. Interessanter is om juist standaardvragen te gebruiken. Om die ene plafondstaarder eruit te pikken, en diens ouders op het hart te drukken dat hun koter weliswaar compleet zal falen in de maatschappij, maar dat die mislukkingen tezamen een boeiend, coherent verhaal zullen opleveren. The stuff that dreams are made of. Bestaat er al een dagdromersquotum?
PS De foto is clickbait want stamt uit 1963 en niet uit 1976 (zó jeugdig zijn mijn genen niet)