In Amerika was ik bedelaar geworden, bedacht ik me terwijl ik de man aan de andere kant van de tafel observeerde. Hij was van mijn leeftijd, had net als ik een gemillimeterde kop en een vriendelijke uitstraling. Het was ons derde gesprek. Als functionaris van het UWV kon hij me maken of breken. Hij zou hij beslissen of ik nog aan de voorwaarden voldeed. Ik zweette peentjes. Een WIA-uitkering ontvangen is misschien minder vernederend dan steun trekken, het blijft bedelen.
Mijn hand ophouden deed ik al sinds de medische keuring, járen daarvoor. Toen werd ik voor 58% afgeschreven. Een klein wonder dat ik dát voor elkaar had gekregen. Zonder lichamelijke gebreken, zonder mijn moeders geestesziekte. Puur op basis van mijn verhaal. Of wat was het, mijn stelligheid? Ik kón het niet meer, mee rennen in de rat race. De arts van het UWV moest zelfs slikken van mijn relaas. Tot mijn verbazing, want ik waan mij in een onredelijk universum.
Voor de overige 42% was ik dus nog wel arbeidsgeschikt. Dat ik geen sollicitatieplicht opgedrongen had gekregen, kwam doordat ik mijzelf – en de man van het UWV – had wijsgemaakt dat ik een tekstbedrijfje zou opzetten. Voor de derde maal in mijn loopbaan van dertien ongelukken. Hij had me gelijk een cursus aangeboden om de ondernemer in me los te maken. Moest lukken, met mijn werklust! Op papier dan. De praktijk fluisterde me iets anders in. Dat ik perfectionistisch van aard ben. Dat ik daardoor eindeloos redigeer en dus traag werk. Dat ik niet foutloos Nederlands kan typen. Dat ik een broodschrijver van nix ben.
Daar was de man van het UWV ook achter gekomen, zo bleek tijdens ons tweede gesprek. In plaats van ondernemen had ik me toegelegd op het schrijven van boeken die te weinig verkochten en verhalen die gratis gelezen kunnen worden. Zo kan ik ook de auteur uithangen! zag ik hem denken. Ik weet mijn falen aan Nederlands minuscule taalgebied. Hij had geknikt. Waarom ging ik niet solliciteren? Koffie zetten in een bejaardentehuis? Vrijwilligerswerk, da’s goed voor de eigenwaarde! Ik had terug geknikt, mijn paniek ternauwernood onderdrukkend. Waarom was ik geen man van het UWV geworden? Bij een volgend gesprek zouden we knopen doorhakken.
Dus. Daar zat ik weer. Tegenover de man van het UWV. Voor de derde keer. Ditmaal zonder smoesjes, praatjes of voornemens. In plaats daarvan had ik hem een brief gestuurd. Waarin ik haarfijn uit de doeken deed wat er aan schortte: ik ben een kei ben in open solliciteren, maar eenmaal in dienst bekruipt me altijd het gevoel dat ik gegijzeld word. Die paniek was me keer op keer op keer overkomen. Tot ik opgebrand was. Daarom wil ik ZZP’er worden. Maar ik ben geen ondernemer. Ik ben een bedelaar met werklust die de auteur uithangt. Ik schrijf om niet te eindigen zoals mijn moeder. Om er eigenwaarde aan te ontlenen.
De man van het UWV had mijn brief gelezen. Alle acht pagina’s. Ik was in de pen geklommen! Hij had het epistel voorgelegd aan een collega – specialist op het gebied van hoofdpijndossiers. Hij zei dat ze mijn eerlijkheid respecteerden. Dat ze beseften dat schrijven voor mij noodzakelijk was om niet gek… eh… om stabiel te blijven. Ze zouden me ontslaan van mijn sollicitatieplicht. Ik hoefde zelfs geen koffie te zetten in het bejaardentehuis.
Mijn mond was opengevallen. Mijn ogen werden vochtig. Eindelijk. Begrip! Of wat was het… erkenning? Ik mocht zijn wie ik ben, hoe afwijkend ook. Bijna was ik de meneer van het UWV om de hals gevlogen. En had ik hem wijsgemaakt dat ik in Amerika wél was doorgebroken – vanwege dat enorme taalgebied. Come to think of it, als ik dáar nu eens…
De illustratie is gemaakt door striptekenaar Peter Koch: https://www.peterkoch.nl/