De Godin van Vakantie

Het plastic vlot was zo’n vijftig meter voor de kust verankerd. Ik lag er graag op te bakken, beentjes bungelend in de Middellandse Zee. Het bood uitzicht op het strand, het spoor, de bergwand en het bungalowpark dat ertegenaan geplakt zat, compleet met restaurantje. Alsof ik een alziend oog had.

Eind jaren ’60 was dit onze vakantiestek, lang voordat het massatoerisme er zijn opwachting maakte. Eerst genoten we van de treinreis door de bergen vol exotische geuren. In het park aangekomen bestudeerde ik hagedisjes die wegschoten tussen de agaven achter onze bungalow. ’s Morgens wachtte ik op het geitenpad-richting-strand voor de spoorbomen, tot de trein uit de tunnel opdook om met razende vaart tussen bungalows en strand te denderen en verderop weer in een tunnel te verdwijnen. Het zand was zo heet dat je naar de zee moest rennen. Eenmaal op het vlot droomde ik van duiken met Jacques Cousteau.

’s Avonds aten we pizza in het restaurantje en zagen we de zon in de zee zakken. Krekels tsjirpten hun concert terwijl wij ons op bed insmeerden met Citronella. Soms haalde mijn moeder een schorpioentje weg op een papiertje, of werd er een uitgehongerd zwerfkatje in huis gehaald. Drie weken per jaar was het leven vredig. Tot het nieuwe decennium aanbrak. En Zij verscheen.

Inmiddels was ik een jongeman geworden. Broodmager, beetje androgyn want haar tot op de schouders, maar uitgerust met een ontvankelijke grijns. Ik lag op het vlot te dutten toen ik voelde dat er nog iemand op klom. Met de lenigheid van een turnster hees een jongedame zich naast mij op het plastic. Blonde lokken, bruingebrande huid en een lichaam met alles erop en eraan – in een GEHAAKTE bikini. De Godin van Vakantie! Ze glimlachte me zwijgend toe, ik glimlachte schaapachtig terug. Als een haai mijn voeten had afgebeten, had ik daar niets van gemerkt.

De Godin bleek niet alleen. Ze was met Jongens. Grote, gespierde jongens. Die elke dag met haar op het strand dolden en de gehaakte bikini nat spetterden. Waarop zij het uitschaterde. Toch leek ze me soms een blik toe te werpen. Dan verdampte mijn passie voor hagedisjes. ’s Ochtends dook ik onder de spoorbomen door om me naar het vlot te haasten, en daar vol ongeduld af te wachten. Tot ze tot mij zou komen. Tevergeefs.

’s Avonds in het restaurantje zag ik haar met de jongens. Rosé drinken, flirten, zoenen zelfs. Al leek ze soms naar mij te glimlachen. Dan probeerde ik zo ontvankelijk mogelijk terug te grijnzen. Maar ik moest vooral slikken. De laatste avond van onze laatste vakantie op deze stek heb ik mijn Quattro Stagioni laten staan. Mijn ouders dachten dat ik een zonnesteek had opgelopen.

Op vakantie gaan doe ik niet meer. Ik reis nu in het hoofd, of ik bekijk natuurfilmpjes van hagedisjes. Maar soms betrap ik me erop Google Maps open te slaan. Om te zien of de bungalows er nog staan, of de trein er nog rijdt en vooral: of het vlot er nog drijft. Want er komt een dag dat de Godin van Vakantie zich daar weer op hijst - in GEHAAKTE bikini. Om mij via Google’s alziend oog een ontvankelijke glimlach toe te werpen.

[De foto is een dia van het Italiaanse kustplaatsje Varigotti, door mijn moeder Coef geschoten in 1965.]