In iedere bocht gierden de banden, op rechte stukken gingen we plankgas. Autogordels ontbraken, dus ik klampte me vast aan het portier en hield mijn benen gestrekt onder het dashboard om me te verankeren. De g-krachten waren misselijkmakend, de snelheid was het dubbele van wat er in de bebouwde kom is toegestaan. Mijn huisbaas was een man van actie.
Zoals de meeste belangrijke beslissingen in mijn leven had ik ook de verhuizing naar Utrecht in een tipsy impuls genomen. Ik studeerde daar al jaren en voelde me ontzettend streetwise tussen de provinciale schapen. Rotterdam kon mijn rug op. Tijd om uit te vliegen!
Mijn appartement in Rotterdam huurde ik van een woningbouwvereniging, voor een woning in Utrecht was ik was aangewezen op de vrije sector. Huisbazen! Ik lustte ze rauw. Samen met een maat kon ik de huur van een eengezinswoninkje in Ondiep ophoesten. Een achterbuurt, maar erger dan Crooswijk bestond niet.
De afspraak met de huisbaas in het pand verliep normaal. De tanige vijftiger met comb-over leidde me rond met schichtige blik. Ik moest de huur in een envelop in zijn brievenbus om de hoek stoppen. Onderhuur dus. Dan ga je niet zeiken over een opzegtermijn van drie maanden. Of over een onverwarmde bovenetage – dat was met een elektrisch kacheltje te behelpen. Toen ik het contract had getekend vroeg hij of ik een lift naar het CS kon gebruiken.
Zodra we in zijn Kadettje waren gestapt trok hij autohandschoentjes aan. En veranderde zijn blik van schichtig in psychotisch. Knetterpsychotisch. Hij startte, manoeuvreerde het Opeltje het straatje uit alsof we Le Mans deden, en ging los: gassend, scheurend, bumperklevend, de claxon misbruikend, door alle geel-rode lichten jakkerend, rechts inhalend waar je niet eens kón inhalen... Zijn dwars gekamde schedelhaar was ervan overeind gaan staan.
Nog meer indruk dan zijn rijstijl maakte zijn wereldbeeld. ‘K***NKERBUITENLANDERS!’ fulmineerde hij in plat Utrechts toen er een gastarbeider wilde oversteken. Hij had ook de schurft aan de regering (‘K***NKERLUBBERS!’), de politie (‘K***NKERWOUTEN!’), vrouwen (‘K****NKERH*EREN!’), kinderen (‘K****NKERDW*RGEN!’) en duiven (‘K****NKERKIPPEN!’). Nou ben ik als grotestadsjongen de laatste om een preek af te steken tegen een old timer die zijn reactionaire hart wil luchten, want deugen in een achterbuurt is effe wat lastiger dan in een aangeharkt Tuindorp. Maar deze huisbaas leek ieder levend wezen op het zebrapad te willen scheppen. Zijn haat was een Divibokaal waardig.
Eenmaal bij het CS plempte hij de Kadett op een invalidenparkeerplaats. Zijn blik werd weer schichtig, de haarslierten daalden op de schedel. Hij knikte timide. De treinreis terug naar Rotterdam heb ik uit het raam zitten staren, mijn handen vastklampend aan de stoelleuningen.
Eén ijskoude winter heb ik het in hell hole Ondiep uitgehouden. Toen wist ik het pandje te ontvluchten naar een studentenhuis in hartje centrum. Het smalste pand van Utrecht, bevolkt door keurige kinders waar ik me ontzettend stoer tussen voelde. Tot de comb-over mij vette rekeningen stuurde. Voor de elektra van het straalkacheltje en 3 maanden opzegtermijn. Ik wist ik niet hoe snel ik het geld bij elkaar moest lenen. Toen ik de envelop in zijn brievenbus propte hoorde ik hem luidkeels op de gang vloeken. ‘K***NKERHUURDERS!’