En het toverwoord

Iedere dag zoek ik hem op, als ware hij een goede vriend van me. Iemand bij wie ik me op mijn gemak voel. Bij wie ik thuiskom. Terwijl hij me toch vaak genoeg tot wanhoop drijft.

Overal waar ik kom achtervolgt hij me. Als ik ronddool op een netwerkborrel of een wandeling maak langs de kade, dan blaast ie zich op tot een Hindenburg. Als ik te lang achter de computer zit of probeer te genieten van het kleine, bijt ie zich vast in mijn nek. Hij beneemt me de adem alsof hij er recht op heeft.

Pas als ik onder de mensen kom houdt ie zich gedeisd. Hij huivert als ik de slappe lach krijg met mijn vrienden, meezing met de barman of tongzoen met een deerne. Een jaloerse schijtert, dat is ie.

De enkele keer dat ik met anderen over hem praat begrijpt niemand waar ik het over heb. Immers, in gezelschap ben ik altijd zo gezellig. Zo geestig. Zo ad rem. Zo’n mensenmens! Dus waar heb ik het over.

Enige manier om hem klein te krijgen is door te schrijven. Vrij en onverveerd. Dan schrompelt ie ineen tot het achterdochtige jochie dat hij eigenlijk is. Maar helemaal verdwijnen doet ie nooit. Omdat hij bij me hoort, achtergelaten in het toen, vastgezogen in het vacuüm van weleer.

Nu fluistert hij me dagelijks in. Als een gemankeerde muze, koortsachtig op zoek naar een toverwoord dat ons herenigt. Tevergeefs, zo hebben de jaren mij geleerd. Maar wie ben ik om ons deze illusie te ontnemen.

De isolant
Rein als jongmens: If looks could kill...