De keukentrap

Ik kom er niet doorheen. Door die tv-serie die opgediend wordt als een spookverhaal maar meer wegheeft van een ordinair familiedrama. Hij is niet griezelig genoeg. Terwijl ik toch een bijzonder lage angstdrempel heb als het om spoken gaat. Sterker, ik hoor ’s nachts wel eens gekraak bij de kapstok op de gang.

Dat komt doordat ik ben opgegroeid in een herenhuis. Zo’n monumentaal pand vol duistere hoeken. Mijn ouders trokken er in 1957 in, twee jaar later werd ik geboren. ’s Nachts droomde ik dat er geesten kwamen. Ze waarden rond, beneden in de woonkamer. Ze kreunden op de gang. Zuchtten bij de kapstok. Azend op prille zieltjes, om zich te laven aan de kinderangsten.

Als ik uit zo’n nachtmerrie ontwaakte werd ik door mijn vader getroost. Mijn moeder moest altijd grinniken om mijn verhalen over spoken. Ze vond dat ik er een levendige fantasie op nahield. Of lachte ze iets weg? Een stille kracht?

Ik heb nu bewijs gevonden dat het inderdaad niet pluis was in het ouderlijk huis. Kijk maar eens goed naar deze foto van het pand op de Heemraadssingel, door mijn moeder gemaakt in het voorjaar van ’57, kort voordat mijn vader het huis met artsenpraktijk overnam. Ik trof de kiek onderin een doos aan. Hij ontbreekt in alle familiealbums. Heel verdacht.

Te meer omdat de twee vrouwen mij onbekend zijn. Terwijl ik toch diep in de familiegeschiedenis ben gedoken. En waarom kijkt die oudere vrouw zo sinister in de lens? Waarom lacht de jongedame zo naargeestig? Ze lijken niet in de opname thuis te horen. Alsof ze pas na het ontwikkelen van het negatief manifest zijn geworden. Ik zie dat soort dingen.

Vermoedelijk is het de echtgenote van de daar nog woonachtige arts, samen met haar dochter. Zo’n taart met een beroerd huwelijk, die haar kind verbood om met mannen om te gaan. ‘Ik wil niet dat je ons te schande maakt met je vunzigheden!’ beet ze de jongedame toe als die uit wilde gaan. Iedere avond kreeg het meisje huisarrest. Tot er iets in haar knapte. Bij de zoveelste ‘vunzigheden!’ vloog ze haar moeder naar de keel. Waarop die, uit hetzelfde hout gesneden, haar dochter bij de strot pakte. Geen van beiden liet de wurggreep verslappen.

Zo kon het zijn dat de arts hen bij thuiskomst aantrof in de Greep des Doods: de lichamen rechtopstaand in rigor mortis, met gestrekte armen elkaar in evenwicht houdend, als een uitgeklapte keukentrap. Een fysiologisch wonder? Een natuurkundig mirakel? Een familiedrama was het zeker.

Even overwoog de arts de autoriteiten te verwittigen. Maar met negatieve publiciteit zou hij het huis nooit kunnen verkopen. En eigenlijk was hij opgelucht van de krengen verlost te zijn. Hij maande zich tot kalmte. Broedde op een plan. Liep naar de schuur waar een voorhamer, bakstenen en specie gereed lagen voor laatste werkzaamheden aan het huis.

Een nacht later waren de lijken achter de gangmuur naast het toilet gemetseld. Rechtopstaand, met verbeten blik, de handen nog om elkaars strot gevouwen. Tevreden met zijn stucwerk schroefde de arts er een kapstok voor. Alsof die er altijd gehangen had.

Natuurlijk gaat u mijn vermoeden niet doodchecken in de annalen. Heus, ergens in een NRC van 1957 staat de kop ‘Artsenvrouw en dochter vermist op statige singel’. En geen gegrinnik om mijn ‘levendige fantasie’ als ik na een spookfilm niet naar het toilet durf. Ik voel krachten die gewone stervelingen voor een ordinair familiedrama verslijten.