En hun rode viltstiften

Een van de weinige Nederlandse schrijvers die ik graag lees is mijn ex S. Tenminste, ik ken haar talent van twintig jaar geleden. Toen schreef ze columns in het Universiteitsblad. Naast die van mij. Onze stijlen konden niet méer verschillen. Haar stukjes gingen over de alledaagse halszaken van studenten, hadden een welhaast antropologisch karakter. Mijn schrijfsels waren vlammende pamfletten die ik vermomde als film- en televisierecensies - voor mij draaide alles om deductie en cadans. Concurrentie hoefden we van elkaar niet te vrezen.

We hadden ook zeer uiteenlopende roots. S. was opgegroeid in een strenggelovig, dorps milieu. Ze hield niet van de zelfkant of van de vurige discussies waarmee de grootstedelijke Rein haar tijdens redactieborrels probeerde in te palmen. Toch vertoonde deze brave meid ook radicale trekjes. Zo had ze ooit, toen ze zich voor een studie moest inschrijven, haar naam spontaan aan de balie veranderd van een ‘N……’ in een ‘S......’ Dat is nogal wat, zo’n metamorfose! Alsof je je doping ontkent! Aan de andere kant, ‘N……’ klinkt als een Hollandsche meid die met melkbussen door de zompige polder sjouwt, terwijl je met een ‘S......’ al gauw de literaire salon aan je voeten denkt te hebben.

Zoals dat gaat met tegenpolen, kregen we verkering. Die verliep uiterst moeizaam want daar heb ik nu eenmaal patent op. Geruzie, geweifel, gemok. En zeer verschillende dromen. S. wilde een echte schrijver worden, ik had mijn zinnen gezet op stand-up comedy en zingen in een bandje - iets met direct contact. Toch waren er momenten van harmonie. Mijn beste herinneringen zijn de keren dat we samen elkaars columns redigeerden. Dankzij mijn rode pen werden haar columns een stuk minder truttig, dankzij haar strenge viltstift de mijne veel minder macho. Na afloop van zo’n brainstormsessie hadden we knetterende seks, al kan die laatste herinnering ook het gevolg zijn van kortsluiting in mijn dementerende geheugen.

Hoezeer we elkaars schrijfkunst ook respecteerden, uitgaan moest het natuurlijk wel. Daarbij stuurde het Universiteitsblad ons na tien jaar de laan uit. S. en ik verloren elkaar uit het oog. Twee decennia passeerden. Tot ik enkele dagen geleden met mijn debuut ‘Coef’ bij het AD leurde, omdat daar een oud-collega van het Universiteitsblad werkt. Hij zei me dat een andere ex-collega van het U-blad, ons aller S., een uur eerder hetzelfde gedaan had met háar debuut! Wat!? reageerde ik. Is S. schrijver geworden! Synchroon met mij! Daar moest ik toch wel even om grijnzen.

Ik kon het ook niet nalaten om op haar blog te spieken naar de presentatie van haar roman. En jawel hoor, daar staat ze, glunderend in een veel te nette jurk. Dol- en dolgelukkig is ze. Apetrots. En terecht. Daar ben ik toch wel jaloers op, want ik voel zelf bar weinig bij mijn debuut, vastgezogen in een vacuüm. Misschien komt ‘het’ nog, bij de presentatie op zondag 16 oktober. Live contact is immers een stuk spannender en dus bevredigender dan veilig achter je pc’tje jongleren met deductie en cadans. En nee, ik heb S. niet uitgenodigd. Vind ik ongepast, aangezien zij ook niet aan mij gedacht heeft. Jammer eigenlijk, want we hebben toch aan elkaars schrijverswieg gestaan. Een pact dat dieper gaat dan verkering. En wie weet, kunnen we ooit elkaars volgende manuscript redigeren. Om even bejaard na te knetteren.

Kill each other's darlings
Even wat darlings over de kling jagen