Van Sevilla

Al een kwartier lang stonden we te dralen voor de arena. Het was ook geen makkelijke beslissing voor twee langharige sukkels uit Holanda. Een doodzonde voor een vegetariër als ondergetekende, en toch ook wel een zwarte bladzijde voor mijn maat die een zwak had voor frikandellen. Maar na een week van kroeghangen en gemene katers snakten we naar iets cultureels. En dit was Sevilla, hier was een stierengevecht zoiets als avondje opera in Amsterdam! Dus wisselden we foute mannetjesblikken uit en gromden een ‘what the hell!’, alsof we ons opmaakten voor de final shoot out in The Wild Bunch.

Uiteraard kochten we de goedkoopste kaartjes. Niet alleen omdat we zunige Hollanders waren en ervoor pasten deze verfoeilijke industrie te spekken, maar vooral omdat we een plekje achterin de tent prefereerden. Close-ups van bloedvergieten, dat was niet besteed aan onze fijngevoelige natuur - lieten we graag over aan de autochtone barbaar.

Maar de prijs van een kaartje werd niet bepaald door de afstand tot de arena. Onze plaatsen waren zelfs helemaal vooraan, aan de rand van het plaats delict. Waar verder geen hond zat. Al snel werd duidelijk waarom niet. De eerste stier was de arena nog niet ingeschopt of de middagzon kwam vanachter de arenatrappen te voorschijn. Om genadeloos op onze zonnemelkloze kaaskoppen te branden. De koperen ploert! Helemaal gek werden we van de hitte. Dit was The Wild Bunch niet, we waren in een spaghettiwestern beland!

De stierengevechten zelf herinner ik me vooral als weerzinwekkende slapstick. Kreupele kolossen die bestookt werden door parmantig prikkende übermannetjes; minderjarige toreadors die door de stieren in de onderbuik gespietst werden en als vodden door de arena gesleept. Behalve gruwelijk oogden de gevechten vooral lullig. Amateuristisch. Lamlendig. Er werd mis geprikt, ernaast gestoken, erboven gespietst. Gevolgd door heel veel stuiptrekken. Mens- en dieronterend, deze triomf van masculiniteit.

Wat ons het meest choqueerde was de reactie van het publiek. Niet die van de mannen, die waren er nauwelijks. Van de dames. Hoe harder het bloed uit de opengereten slagaders spoot, hoe intenser de ARRIBAAA!!’s van de señorita’s weerklonken. Als er zoiets bestaat als een collectief oestrogeen orgasme, dan hebben wij het meegemaakt, die snikhete middag in Sevilla.

Vier stieren, een zonnesteek en een aanval van misogynie later stonden we weer buiten. Gesmoord door zelfhaat vervoegden we ons naar de cantina aan de overkant. Bestelden cervezas. Rolden shagjes. Staarden voor ons uit, naar de roodverbrande koppen in de spiegel achter de bar. En toen, of het nu kwam door het schuldbesef of door de zonnesteek, toen zag ik het, als in een visioen. Mijn haar. Het was dun geworden. Te dun om lang te zijn. Te dun om kort te knippen. Te dun om in de fik te steken. Te dun om wat dan ook mee te doen. De straf Gods.

Nog diezelfde avond heb ik de barbier van Sevilla bezocht. Naar mijn haardos gewezen, vervolgens naar zijn scheermes en toen zo’n mafiagebaar gemaakt, in de hoop dat hij mijn halsslagader zou meepakken. Helaas, hij spaarde me (wederom de hand van God?). Wel heeft hij me ongenadig gebrucewillist, zodat ik de rest van mij leven in schaamte zou doorbrengen, mijn wilde haren stuiptrekkend op zijn vloer als stille getuigen van mijn jeugdzonden. Olé.

De moffenhoer van Sevilla
Het schilderij is van de hand van Sally Huntington