De netwerker

‘Jullie zien eruit alsof je een cursus netwerken kunt gebruiken,’ grapte ik tegen een paar wildvreemden die veel te serieus naar de lampjes van de lift staarden. Ze schoten in de lach en knikten. Het ijs was gebroken. De liftdeuren openden zich. De cursus in de Kamer van Koophandel kon beginnen.

Een geboren talent? Vergeet het maar. Ik maakte het grapje uit zenuwen. Ben als de dood voor netwerken. Eigenlijk voor alle situaties waarin je verwacht wordt met onbekenden een gesprek aan te knopen. Een huiskamerfeestje bij de buren, da’s pure horror. Dan voel ik me een geest die genegeerd zal worden. Terwijl ik toch buitengewoon ad rem kan zijn.

Dat netwerken cruciaal is om vooruit te komen, weet ik sinds de nineties. Toen schreef ik wekelijks filmrecensies waarvoor ik persvoorstellingen bezocht. Tussen de films door was er een pauze waarin je een persmap kon bemachtigen. En kon bijpraten met andere recensenten.

Maar dat laatste vertikte ik. Ik vond die lui zó zelfgenoegzaam. Vooral de collega’s van de kwaliteitskranten. Nog erger waren de kleine clubjes die zich tegen de elite aanschurkten om een poot tussen de deur te krijgen. Ikzelf vertegenwoordigde een universiteitsblad, een miniclubje dus. En voelde me een schim. Zo een die 10 jaar lang toekeek hoe de ene na de andere carrière bij elkaar gekwebbeld werd. De vraag was waarom ik dat zelf niet deed.

Aanvankelijk dacht ik dat het kwam door mijn dedain. Ik ging er prat op dat mijn stukjes messcherp waren, terwijl collega’s lafjes voor de Goede Smaak gingen. Toen dacht ik dat het hun small talk was. Babbelen om binnen te komen, dat kan ik niet, dan ga ik grappen maken over seriemoordenaars. Verder houd ik er niet van om met mijn vermeende kwaliteiten te leuren. Dan verkoop ik nog liever dildo’s aan de deur. Om die reden zal ik ook niet zonder aanleiding een vriendschapsverzoek versturen op Facebook. De lezer komt, of komt niet.

Pas toen mijn carrière als recensent op een dood spoor was geraakt, durfde ik toe te geven dat ik verlegen kan zijn. Niet alleen in de werksfeer, ook privé. Op feestjes-bij-de-buren drink ik de kwetsbaarheid weg om te transformeren in een extravert alter ego, een stand-up comedian. Als de geest uit de fles is, word ik de spil van de avond. Verleidelijk, zo’n tovermiddel.

Soms manifesteert de komiek zich zonder alcohol. Zoals tijdens die cursus Netwerken bij de KvK, een jaar of 15 geleden. Dat was een laatste poging om mijzelf wijs te maken dat ik een man van de wereld ben. Zo’n vent die kletst met kwinkslagen en kaartjes uitdeelt als fortune cookies. Die zich op Facebook omringt met duizenden volgers. Maar de dag verliep anders.

Van de zenuwen maakte ik de ene deadpan opmerking na de andere. Waarop de overige cursisten steeds in lachen uitbarstten. Uiteraard doseerde ik de grappen zó dat de cursusleider niet ondermijnd werd. Na afloop bedankte hij me zelfs voor het sfeer maken. My finest hour? Niet als netwerker. Ik vertikte ’t om business cards uit te wisselen. Geen man van de wereld. Meer een ghost writer die zonder tovermiddelen op Facebook een bescheiden lezerspubliek aan zich weet te binden. Zolang dat hem niet om zijn kaartje vraagt.