Om inspiratie op te doen voor mijn blogs duik ik regelmatig in de database van Rotterdams stadsarchief. Daarin heb ik ooit een jeugdfoto van mijzelf aangetroffen. Dat voelde onwerkelijk. Sterker, het is me tweemaal overkomen. Eerst vond ik Rein als twintiger op een foto uit 1981. Nu ben ik gestuit op deze kiek uit 1967, van een vissend joch dat verdacht veel op mijn persoontje lijkt. U denkt natuurlijk: die Hannik, die is aan het doordraaien! Die ziet zichzelf op iedere historische foto van Roffa! Maar zelfs als ik dat knulletje niet ben, zit ik door de kiek weer helemaal aan de waterkant, met mijn hengeltje, tegenover de fontein.
In mijn leven heb ik viermaal aan water gewoond. De eerste twee decennia aan een singel, de afgelopen twintig jaar aan een kanaal. Van de Heemraadssingel kende ik ieder graspolletje, want elders spelen mocht ik niet – dan werd je doodgereden volgens mijn moeder. Na school ging ik met mijn bamboehengeltje op pad om spanningen van thuis te ontvluchten. De golfjes hadden een hypnotiserend effect op mij.
Zo, half in trance, sloeg ik de bewoners aan de overkant gade. Die woonden aan het Heemraadsplein, een stuk minder chic dan aan onze pittoreske singel met zijn herenhuizen. Vuig volk volgens mijn moeder. De ziekenfondspatiënten van mijn vader! Ongewassen, onbeschoft, onbeholpen. Dat kon ik van zo’n afstand niet zien. Wel dat ze haast leken te hebben. Die druktemakerij vond ik even fascinerend als onbegrijpelijk. Alsof ik anders in het leven stond, met meer afstand tot wild geraas. In mijn hoofd maakte ik een foto met bewegingsonscherpte van het tumult. Alsof ik een chroniqueur was die de tijd stilzet.
Inmiddels zijn de ziekenfondspatiënten overleden. En woon ik in een andere stad aan het drukst bevaren kanaal ter wereld. Van de kade ken ik iedere kei, want elders wandelen doe ik niet graag – in mijn buurt is een beroving zo gebeurd. Het kanaal is op plasafstand van mijn appartement. Met een werphengel zou je de plomp kunnen halen. Maar als ik op het balkon plaatsneem doe ik dat niet om te vissen. Ik ontvlucht er de spanningen van toen, die doortrillen in het nu. De golven in het wateroppervlak hebben een hypnotiserend effect op me.
Het kanaal scheidt twee werelden. Aan mijn zijde tref je flats vol paupers zonder toekomst, een winkelcentrum waarvan de ruiten zijn ingegooid en drie asielzoekerscentra waarvan twee drijvend. Aan de overkant lag ooit de A2. Die is inmiddels vertunneld. Bovenop hebben ze een wijk gebouwd met onbetaalbare herenhuizen voor hoogopgeleide dubbelverdieners met extra toekomst. Vroeger zouden zij mijn vaders particuliere patiënten zijn geweest.
Tijdens de balkonsessies sla ik hen gade door een verrekijker. Zelfgenoegzaam volk dat zichzelf progressief noemt maar liever wegkijkt dan de problemen aan de overkant onder ogen ziet! Denk ik dan. Of fluistert mijn moeder me dit in? Iedereen lijkt er haast te hebben. De chroniqueur in mij wil een wazige foto van hen maken om de hectiek op pauze te zetten. Maar inmiddels is tot mij doorgedrongen dat het dankzij hun druktemakerij is dat ik mij kan veroorloven afstand te nemen tot hun wild geraas. Indirect financieren die hard werkende particuliere en ziekenfondspatiënten mijn bespiegelingen. Samen zijn ze mijn maecenas. Niet iets om je voor te schamen, wel iets om stil bij te staan. Of een blog over te schrijven.
Ter inspiratie zal ik al mijn jeugdfoto’s naar Rotterdams stadsarchief sturen. Tot er geen kiek meer te vinden is waarop ik niet op sta. Zodat ik mijzelf iedere keer opnieuw kan verrassen, als ik een brug sla tussen toen en nu. Als een chroniqueur van de onwerkelijkheid.