De stille drinker

Het is zover. De maskers mogen af. De uitbaters hebben hun fusten aangesloten en hun terrasjes tentoongespreid. Ook ik zal aanschuiven, na maanden van geheelonthouding. Graag zelfs. Te graag. Want diep in mij schuilt een stille drinker, screaming to come out. De meest gedisciplineerde alcoholist ter wereld, dat wel.

Dat ik mijzelf als zodanig bestempel komt doordat ik de verslaving niet meet aan de hand van kwantiteit maar van effect. Alcohol maakt mij euforisch. Stressvrij, dynamisch, lustig. Ik kom tot bloei als ik aan de wijn ga. En belangrijker: mijn benevelde alter ego houdt van zichzelf. Dat doet de nuchtere Rein hem niet na.

Als gretig gebruiker heb ik mij decennia lang geërgerd aan gematigde drinkers. Aan genieters die nipten in plaats van zopen en het bij twee eenheden hielden. Voor mij begon het feest dan pas! Ik wilde de hele fles, of meer. Of niets. Een of tweemaal per week. Mits de sfeer de roofbouw waard was uiteraard, met discussies en flirts. Een kater moet je verdienen.

Voor iemand die zichzelf alcoholist noemt ben ik niet vaak laveloos geweest. Black-outs heb ik nooit meegemaakt. Misschien omdat ik als zoon van een schizofreen bang ben om alle controle te verliezen. Wel ben ik van mijn fiets gevallen en op mijn bek gegaan op de dansvloer. Daar kon ik de volgende dag om lachen. Waar ik moeite mee had waren de verwijten van vriendinnen dat ik weer eens het mannetje had uitgehangen, een wannabe stand-up comedian die het gezelschap domineerde met zijn scherpe tong. Zelf leefde ik op zo’n moment in de illusie dat ik onweerstaanbaar was, anderen ervoeren dat soms als onuitstaanbaar. De confrontatie maakte mijn katersmoel er in de spiegel nog beroerder op.

De tijden veranderen. Ik ben veranderd. Verouderd. Van een fles wijn word ik niet langer aangeschoten maar dronken. En ik wantrouw dronkenschap meer dan ooit. Omdat ik bij anderen gezien heb wat het met je doet. Dierbare vrienden die in nuchtere staat fijn gezelschap zijn, worden eenmaal dronken infantiel. Ze gaan wauwelen, herhalen zichzelf, donderen van de trap. Niet in staat tot zelfreflectie, zelfs niet in de katerspiegel.

Toch is dit doembeeld niet de reden waarom ik sinds een jaar of tien veel minder drink. Dat doe ik om te kunnen schrijven. Om lezers te ontroeren en te laten schateren. Dat is me meer waard dan de hemelse kegel. En als early bird kan ik kan me geen kater permitteren. Zo heeft het mannetje in mij geleidelijk plaats moeten maken voor een man die niet langer op jacht is naar een high maar naar verdiende trots. Mag ook wel, als je de zestig gepasseerd bent.

Echter. Als ik straks aanschuif op het terrasje, verwacht dan niet dat ik ga zitten nippen aan mijn glaasje wijn. Een brave genieter zal ik nooit worden. Maar het hoogste woord zal ik evenmin voeren. Terwijl iedereen gezellig zit te kletsen, zal ik heimelijk op zoek gaan naar een roes die aanvoelt als een zwoele zomerbries, een troost waarachtiger dan euforie. Zodat de nuchtere en de benevelde Rein tot elkander kunnen komen. Wie weet houd ik het bij twee eenheden. Maar dat zegt iedere stille drinker.

Op de foto een stomdronken Jack Kerouac, auteur van hedonistenbijbel On the Road, tijdens een interview in Milaan in 1966. Hij stierf drie jaar later aan de gevolgen van alcoholisme.