En de terminale barbaren

Bekende Nederlanders hebben iets tragisch over zich. Dat komt doordat ze zo ontzettend onbekend zijn in het buitenland. Ze zijn afhankelijk van de Lage Landen. Van onze taal, van onze lulligheid, van onze lat. Dat maakt hen wanhopig in hun geldingsdrang. Iedere keer als je ze in de media ziet langskomen bekruipt je het gevoel dat ze beter op de braderie hadden kunnen blijven staan. Met Sky Radio over de speakers.

Van alle BN’ers zijn cabaretiers het meest tragisch. Dat komt doordat ze niet voor Bekende Nederlander versleten willen worden. Zij steken immers de draak met fout, mediageil klootjesvolk. Gewapend met messcherpe woordgrapjes en authentieke gevoelsliedjes sturen ze het morele kompas bij, tot ook de laatste reactionair zich de mond gesnoerd weet. De cabaretier voelt zich een ÜberNederlander.

Slechts eenmaal in mijn leven kon ik een cabaretier niet ontlopen. Dat was toen ik nog als webredacteur werkte in een ziekenhuis, gespecialiseerd in kanker. De hele dag schreef ik stukjes over terminale aandoeningen. Alsof dat niet genoeg was, stond cabaretier F. de J. opeens voor de deur. Nou klopten er wel vaker BN’ers aan om bestraald of besneden te worden, maar niet bij de afdeling Terminale Stukjes. F. kwam ook niet voor een gezwel. Hij was er vanwege een deal met het ziekenhuis; hij had een filmpje mogen draaien in de hal en zou in ruil daarvoor een oudejaarsconference geven in onze kantine. Waren we mooi klaar mee.

Voor dat optreden moest F. zich psychisch opladen. Grappen verzinnen, focussen op de performance. Dat deed hij bij ons op kantoor. Naast mijn bureau om precies te zijn. Terwijl ik stukjes zat te typen over terminale aandoeningen, staarde F. uit het raam naar de ijzige zonsondergang die de stad in haar greep hield, als een Romeins veldheer die een beslissende slag tegen een barbaarse overmacht afwacht.

Toch kreeg ik niet de indruk dat F. zich aan het opladen was. Of grapjes verzon. Hij leek eerder te knarsetanden. Alsof ie met zichzelf in de knoop zat, ervan baalde dat ie deze schnabbel had toegezegd. Optreden in een kantine! Hoe had hij zo diep kunnen zinken!

Een uur knarsen later was het zover. Hij zuchtte diep. Stond op. Knoopte zijn theatercolbertje dicht. Ik wenste hem sterkte, waarop hij glimlachte als een terdoodveroordeelde die te horen heeft gekregen dat het touw lang genoeg is om in één keer de nek te breken.

Lang duurde de conference niet. F. probeerde te scoren met cynische grappen over kanker. Had ie een NRC Next-publiek mee kunnen provoceren, in de loopgraven van een kankerziekenhuis is zwarte humor noodzakelijke voorwaarde om je vak te kunnen uitoefenen. Voor deze zusters & broeders hadden zijn grappen dus een baard. Er werd weinig gelachen. Te weinig voor F.. Korzelig werd ie van deze lauwe ontvangst! Hij had wel wat beters te doen! Zou zó weer vertrokken zijn als ‘t ons niet beviel!

De kantine leek vast te vriezen aan de zinkende zon. F. was geworden wie hij niet mocht zijn. Een gefrustreerde oude man in plaats van een ÜN’er. Een performer die inziet dat hij aan het eind van zijn veel te lang opgerekte carrière is beland.

En toen gebeurde het. Terwijl ik de kantine uitliep om weer een stukje te typen over een terminale aandoening, hoorde ik hem een grap mompelen. Waarop een lachsalvo in het zaaltje weerklonk. Een bevrijdende, Alle-Menschen-werden-Brüder-schater die tegen de muren aan kletterde, een paar keer om zijn as tolde en dan nog minutenlang na-echode. Het soort energie waarmee ziekenhuispersoneel wonderen kan verrichten. De bejaarde veldheer had de barbaren voor zich veroverd. Een moment van internationale allure. In een oer-Hollandsche kantine.

De veldheer
Ijzige humor