Van Vlieland

De scène staat op mijn netvlies gebrand als een fragment uit een helse musical. De setting: het pleintje achter de lagere school. Het jaar: 1971. Klasgenoot Wouter van 6A staat tegenover Eloïse van 6B. Ze tasten elkaar af met glunderende blikken, smoor en smoorverliefd als ze zijn. Langzaam maar zeker worden ze omsingeld door zo’n beetje alle leerlingen. Van beide klassen. Het net sluit zich – en dan gebeurt het. De menigte moedigt de tortelduifjes aan om elkaar een eerste zoen te geven! Als die dat na tienduizend zinderende minuten eindelijk doen, ontsteekt het publiek in een daverend applaus en gejuich. Ik ben de enige die niet meedoet. Want ik ben zelf smoor en smoor op Eloïse.

Moet gezegd worden dat Eloïse quite a catch was. Ze heette Calmhout of zoiets van achteren, een deftige naam die paste bij haar aristocratische trekken. Alhoewel ze toch wijde soulpijpen droeg, wat gewaagd was op onze oerdegelijke school. Modegevoelig of niet, voor mij stond ze voor tijdloze perfectie.

Moet ook gezegd worden dat het lastig concurreren was met Wouter. Met zijn blonde manen en diepblauwe ogen oogde hij als een posterboy, terwijl ik met mijn nukkige lok en brutale lach meer overkwam als een schoffie. Droeg Wouter een azuurblauw corduroy jack, ik was gehuld in een roestbruin exemplaar. Werd Wouter altijd als eerste gekozen met gym, ik moest het hebben van balontwijkende behendigheid. Was Wouter de populairste jongen van 6A, mij zag niemand staan. Daarbij mocht zijn vader zich een echte miljonair noemen, wat toch behoorlijk aristocratisch klonk.

Dat Eloïse verkering had met Wouter betekende niet dat ik minder verliefd werd. Integendeel. De onmogelijkheid leek mijn hunkering te voeden. Als ze me alleen maar eens opmerkte! Dat moest dan snel gebeuren, want over een paar maanden zou de middelbareschooltijd aanbreken. Dus sloofde ik me tijdens de Sportdagen uit bij slagbal door met Olympische lenigheid een snoekduik te maken naar het thuishonk, helaas precies op het moment dat Wouter een homerun sloeg, wat aan Eloïse een kreun en een gilletje ontlokte. Ik leek gedoemd tot een bestaan in de schaduwen.

Mijn laatste hoop had ik gevestigd op het schoolreisje naar Vlieland. Op zich al een avontuur, want de eerste keer dat ik zonder ouders op pad ging. We werden begeleid door meester Pieters, een onooglijk mannetje met een underbite waarmee hij knarsetandde als je iets deed wat hem niet zinde. Onder zijn vleugels bleek het schoolreisje vooral een doe-vakantie met allerhande speurtochten, die volledig aan me voorbij gingen omdat ik met mijn hoofd in de wolken verkeerde. Wel had ik steevast een fotocamera om de nek hangen, want als ik ergens naar speurde dan was het natuurlijk naar Eloïse – die elders druk was met andere puzzeltochten.

Pas op de terugreis trof ik haar. Op het dek van de oceaanstomer die ons naar het vasteland zou brengen. Daar lag ze, zomaar languit in de lentezon, met die aristocratische gelaatstrekken van haar. Geen Wouter te bekennen! En even, heel even, voelde ik de moed opkomen om me naast haar te vleien. Om zonder een woord te zeggen samen met haar naar de wolken te turen, een milliseconde in de illusie te leven dat ik verkering met haar had. Helaas. Op dat moment doemde Wouter op in zijn azuurblauwe jack. Half in paniek en zonder zelfs maar door de zoeker te durven kijken, maakte ik een gluurfoto van het scheepsdek, hopende dat Eloïse de mechanische sluiter niet zou opmerken boven de cadans der dieselmotoren. Als zij mij niet zag staan, dan wilde ik toch in ieder geval haar vereeuwigen.

Het laatste schooljaar werd afgerond met een expositie van handenarbeid over Vlieland. Knutselen en tekenen, dat waren de enige vakken die me boeiden. Ik kon me erin verliezen, vond troost in mijn creaties. Kwamen de meeste leerlingen aanzetten met kunstprutsels van meegenomen trofeeën uit de waddennatuur, ik had een tekening gemaakt van meester Pieterse. En niet zomaar een tekening, nee een echte karikatuur. Je kon het mannetje door het papier heen horen knarsen.

Toen ik aan de vooravond van de expositie de tekening aan de andere leerlingen toonde, waren die danig onder de indruk. Ik wist me bijkans omsingeld door hun ogen! En plots was daar ook Eloïse, geflankeerd door kirrende chaperonnes. Ze keek naar de tekening. Toen naar mij. Nam me eens goed op. En glimlachte, zoals alleen een aristocrate dat kan. Om het volgende moment voorgoed uit mijn leven te verdwijnen.

Niet veel later zou meester Pieterse me apart nemen. Hij pakte mijn tekening erbij, spiedde schielijk om zich heen, en meldde toen tandenknarsend dat ik de karikatuur niet mocht gebruiken voor de tentoonstelling. Waarom, dat zei hij niet. Maar ik voelde aan mijn water dat mijn meesterwerk gecensureerd werd. Ik had mijn onschuld verloren. Het kon me niet deren. Ik had mezelf zichtbaar gemaakt. Door mijn hoofd hoog te houden in de wolken. En iets positiefs te creëren uit iets negatiefs – het enige dat ik ooit op school geleerd heb.

De wolken van Vlieland
Het is hier erg bruin en ik word heel leuk