Ik ben er weer. In de zonovergoten tuin van mijn ouderlijk huis. Het is er nog mooier dan in mijn herinnering. Met hoog gras, volle bloemen, overweldigende kleuren en de heerlijkste geuren. Ik ervaar het als een kleuter, de zintuigen open en ontvankelijk. Ons Hofje van Eden – daar kan geen zwart-witfoto recht aan doen.
Ik vermoed dat deze terugkerende droom door mijn ziel wordt aangezwengeld als tegengif voor mijn doemdenken. Want iedere keer als ik mijn never ending to-do-lijst bijwerk, betrap ik me erop hoe somber ik in het leven kan staan. Hoezeer ik dan opzie tegen de leukste afspraken met de fijnste mensen. Soms lijkt alles & iedereen een last.
Dus toen de droom weer eens langs was gekomen, heb ik de volgende ochtend mijn to-do-lijstje erbij gepakt en – voor het eerst – opgeschreven wat er goed gaat in mijn leven. Dat was een hele opsomming. Het schaamrood stond me bijkans op de kaken! Vervolgens besloot ik eenzelfde lijst te maken van mijn jeugd, met name van fijne herinneringen aan mijn ouders. Want thuis was het heus niet altijd oorlog. Dus. Wie kijkt er mee door mijn roze bril naar de early sixties?
Mijn vroegste herinnering aan mijn vader is dat hij ons iedere morgen thee-met-melk-op-bed kwam brengen. Dat hij overal en altijd de deur voor ons opendeed en ons voor liet gaan, als een ware gentleman. Hoe hij reflexmatig zijn arm voor mijn torso stak als ik voorin de Rekord zat en hij een noodstop moest maken. Hoe we samen ’s morgens vroeg het raam van de autoslaaptrein opendraaiden om te luisteren hoe de remmen gecheckt werden op het verder doodstille Italiaanse stationnetje. Hoe hij me ’s avonds troostte met een knuffel, ook als ik drammerig had liggen door te dreinen.
Ik herinner me hoe mijn moeder plakboeken maakte met plaatjes van Batman, The Flintstones en Thunderbirds uit de Televizier. Hoe ze onze capriolen in Italië vastlegde met dia’s zodat we ’s winters onze vakanties konden herbeleven. Hoe ze de meest fantastische Sinterklaas-surprises in elkaar knutselde en de kerstboom zo weelderig optuigde dat ie hemels oogde. Hoe ze met engelengeduld mijn modelbouwduikboten afbouwde als ik het na vijf minuten prutsen had opgegeven. Hoe ze trots naar me keek als ik een Tyrannosaurus had geboetseerd, naar ons zwaaide als we in de tuin met Takkie speelden. Hoe ze ons ’s avonds met stemmetjes voorlas uit Jip & Janneke en Pim Pandoer.
Noem het ’t Stockholmsyndroom, voor mij is het troostend om ook over deze herinneringen te schrijven. Ze geven mijn blogs een hart en maken van mijn leven meer dan een reeks trauma’s, grillen en een eindeloze to-do-lijst. Sterker, op papier lijkt het een bestaan waar een ziel naar uitkijkt. Bovendien hoef ik door de blogs niet te vrezen dat de herinneringen op mijn sterfbed vervaagd zijn of afgeraffeld worden, of door de nachtzuster weggewuifd worden met een ‘life is but a dream’. Gun mij m’n Hofje, dan krijg ik weer zin om mensen te zien. Allez, bijna hè.
De foto is een zegening van mijn moeders hand, geschoten in juli 1962.