Fremdkörper

Het was uit nieuwsgierigheid dat ik ermee begon. Een vriend had gevraagd of ik mee wilde naar het krachthonk bij hem in de wijk. Gespierd worden, dat leek me geweldig, met mijn ranke bouw. Ik had nooit aan sport gedaan, was meer een bartype. Huiverig voor zo’n gym.  Zouden ze me uitlachen? Toch, diep in mijn hart wist ik dat ik uit mijn bubbel moest. Ophouden met dagdromen, een plekje veroveren in het ondermaanse. Écht leven!

Begin jaren tachtig waren sportscholen nog niet mainstream. Het krachthonk bleek een fysiek Walhalla vol pornosnorren, glitterspandex, tanktops en coupe soleils. Macho twintigers die eiwitshakes opboerden aan de anabolenbar. Geen lui waarmee ik een praatje wilde aanknopen. Kende mijn maat iedereen uit de wijk, ik voelde me een verlegen Fremdkörper. Gelukkig liepen er meer vreemde kostgangers rond. Zo heb ik het een paar jaar volgehouden, ondanks de eighties muzak die uit de boxen schelde. Een bodybuilder ben ik niet geworden, wel steviger. Het besef dat je je lichaam naar je hand kunt zetten was voor mij een eye opener. Alsof je God corrigeert. Niettemin koos ik na een blessure weer voor de kroeg.

Het was een combinatie van liefdesverdriet en ontslag dat me eind jaren nul terugdreef naar de halters. Ik voelde me machteloos, wilde grip op het leven. Toen herinnerde ik me een beproefd middel om mijn zelfrespect op te krikken. Dus ik op zoek naar een sportschool.

Een goedkope ‘stand alone’ tent gevonden. De apparaten hier bleken tweedehands. Uit de speakers galmde eighties muzak, want de eigenaar was van mijn leeftijd. Ik gruw van nostalgische Top 40 en had bijna een koptelefoon opgezet, als het er niet zo gezellig was geweest. Het klantenbestand bestond uit een allegaartje van ouderen en studenten, allochtonen en Hollanders, beginners en zware jongens. Diversiteit, nu eens niet opgedrongen door de overheid. Ik heb er small talk leren waarderen. Als je de hele dag in je eentje hebt staan typen, is kletsen en geintjes maken minstens zo voedend als de training zelf. Alsof ik weer collega’s had. Het maakte een mensenmens van me. Tot corona roet in het eten gooide.

Na het faillissement heb ik gekozen voor een sportschoolketen met een filiaal dicht bij mijn huis. Deze gym is beveiligd als een gevangenis zonder personeel, met een getraliede draaideur en overal camera’s. De apparaten zijn als nieuw. De muzak is modern en daardoor minder ergerlijk. Toch voel ik me er niet senang. Want God heeft me opgesloten met twintigers.

En dat zijn allemaal zombies. Ze hebben de blik op oneindig, doen niet aan groeten, staren op hun foon of gaan op in de beat uit hun oortjes. Een praatje aanknopen is not done. Ze hebben zich in hun bubbel gebarricadeerd. Natuurlijk, als ouwe lul ben ik irrelevant voor jongeren, maar er kan zelfs geen knikje af als de tent verder uitgestorven is. Alsof ik in een psychologisch experiment over ontmenselijking ben beland. Of overleden ben zonder dat ik dat doorheb. Een Fremdkörper zonder Körper.

Nu ben ik – als een spook uit het verleden – op zoek naar een old skool sportschool. Liefst een zónder foons en mét volk dat van smalltalk houdt. Diep in mijn hart weet ik dat zo’n Walhalla niet meer bestaat. Ik besef nu ook dat ik net zo onzeker ben geweest als die twintigers nu zijn. Dus laat ik God nog eenmaal corrigeren, en mijn eigen bubbel creëren in zijn fitnessbajes: koptelefoon op, blik op oneindig. Om dan mezelf wijs te maken dat ik écht leef. Misschien bevindt mijn plek in het ondermaanse zich wel tussen de oren.