Toen ik in Utrecht ging studeren wilde ik allesbehalve student worden. Ik bleef in mijn Rotterdamse appartement wonen en reisde op en neer naar de Domstad. Ik negeerde de introductiedagen, haalde mijn neus op voor studentenverenigingen en liep met een boog om studentenhuizen. Dat was voor schapen! Ik vond het hele universitaire gebeuren te schools voor mijn creatieve inborst. Studeren was Plan B, noodzakelijk kwaad omdat ik niet op de academie was aangenomen. Eigenlijk wilde ik kunstenaar worden. Getormenteerd uiteraard.
Zoals mijn moeder dat was. Die had niet alleen de kunstacademie gedaan, maar ook een gedoemde affaire gehad met een getrouwd kunstenaar. Ze maakte schilderijen, houtskooltekeningen en snijwerk over oorlog, angst en honger. Wars van kuddegedrag, minachtte ze burgermutsen en bezadigdheid. Een creatieve rebel! Althans, zo zag ik haar.
Terwijl ik research deed voor haar biografie betrapte ik me erop dat mijn beeld van haar mythische proporties aannam. Ze was dan misschien een onmogelijke moeder geweest, ze was ontegenzeggelijk een persoonlijkheid. De oorlog in Indië en het Jappenkamp hadden haar een messcherpe blik gegeven, met haar kunst brandde ze een gaatje in mijn netvlies. Zelfs haar ontluikende schizofrenie begon me te intrigeren, toen ik de dagboeken en foto’s van haar academietijd bestudeerde. Wat een innerlijke strijd! Dat waanzin zo romantisch kan zijn.
Maar dat is het niet. Schizofrenie is een ziekte die een mens bijzonder angstig en asociaal maakt. Kunst scheppen kan een therapeutisch effect hebben, maar evenzeer tot isolatie leiden. In haar dagboeken trof ik een manische jongedame die door haar focus op schone kunsten volledig doordraaide. Ze kampte met dreigende visioenen en woedeaanvallen, knipte haar schouderlange lokken af. Om uiteindelijk de academie de middelvinger te geven.
Maar ik stuitte ook op deze foto. Gemaakt in 1950, tijdens een studentencabaret van diezelfde academie. Mijn moeder rechts op de planken, onmiskenbaar vóór de lokkenmutilatie. Een beeldschone 19-jarige die straalt in de schijnwerpers. Ze is onder de mensen! Maakt plezier! Contact! Sterker, ze zou er een vriendin-voor-het-leven aan overhouden. Zo werd Coef de Mythe voor mij Coef de Mens, een wezen dat in staat was tot genieten. Waar ik dan weer van genoot. Want – zoals ieder kind – wil ik mijn ouders gelukkig zien. Vooral na hun dood.
Zo gelukkig als ik zelf werd toen ik eenmaal eieren voor mijn geld had gekozen. En na vier jaar studie de Rotterdamse leegte achter me liet, om te verhuizen naar Utrecht en daar een klein k*tkamertje in een studentenhuis te betrekken. Ik was onder de mensen! Maakte plezier! Contact! Deze golden years van liefde, lust en lol zouden mij het zelfvertrouwen geven waar ik nu nog op bouw.
Toegegeven, van een studentenvereniging is het niet gekomen. Een brug te ver. Maar als ik kinderen zou hebben, zou ik hen stimuleren ergens lid van te worden. Van een sportclub, theatergezelschap, studiegenootschap. Maakt niet uit wat. Dat zal doorbijten zijn. Maar tussen de brallende mannetjes en hijgende wijfjes vind je altijd wel een andere loner die evenmin van conformeren houdt. Die net als jij met zichzelf worstelt. Die gruwt van schreeuwers en blaters, maar evenzeer van burgermutsen en bezadigdheid. Iemand waarbij jij je getormenteerde zelf kunt zijn én onbevangen plezier mee kunt maken. Zodat je die dynamiek weer kunt overbrengen op jouw kinderen. Is dat niet waar schone kunsten over gaan?