Van Zuid

Als ik jeugdfoto’s mag geloven ben ik hier ooit als snotneus op de Spido gestapt om betoverd te worden door de almacht van de wereldhaven. Nu als ouwe lul neem ik de waterbus naar de duikbootloods van de Rotterdamse Droogdok Maatschappij, alwaar ik met vrienden een reconstructie van het bombardement ga bezichtigen. Compleet met maquette, grofkorrelige panorama’s en een opgezette bommenwerper. Mooie aanleiding om in somberheid te zwelgen.

Tenminste, dat is het plan. Al turend naar de stad die ik op mijn zevenentwintigste ontvlucht ben – wég van de eenzaamheid die er door iedere straat leek te tochten – wacht ik op flarden uit de tijd dat overbewustzijn alles verscherpte tot het verpieterde. Maar er komen geen flarden. Niks geen toen. Er is alleen maar nu. En daarin schijnt de zon uitbundig op mijn muts, is het gezelschap even hartelijk als geestig en ligt zelfs het bombardement er kek bij. Wat me het meest verrast is dat het destijds zo onbewoonbaar verklaarde Katendrecht nu bruist van het leven met een markthal zoals de Markthal had moeten zijn; een hippe loods met geïmproviseerde eetplekjes, barbecue, oerpatat, zelfgebrouwen bier en mondharmonicaklanken. Dat is nog eens thuis komen!

Balen dus. Want eigenlijk had ik Rotterdam willen afschilderen als het betonnen verdwijnpunt dat ik gekend heb, het zwarte gat dat zieltjes vermaalde tussen glibberige kinderhoofdjes. Ook had ik iets dieps willen zeggen over eenzaamheid, dat je die niet kunt ontvluchten maar altijd met je meedraagt, in het beste gezelschap denkbaar. Om af te ronden met een dramatisch ‘ooit hoop ik te sterven in deze stad waarin ik niet leven kon,’ gestut door een zwart-witte selfie van getormenteerd gelaat. Helaas. Terwijl ik nageniet van Rotterdams bonzende donorhart, laat ik u deze propagandafoto als bewijs van mijn herboren chauvinisme.

Het donorhart
Lichtmatroos