Het Einde

Jeugdfoto’s zijn even verleidelijk als verraderlijk. Neem deze kiek uit 1978. Met zo’n smoel wil je toch forever young blijven! Negentien lentes was ik. Breed grijnzend, alsof ik ‘het’ net gedaan had. Voor de eerste keer. De zaligheid van de zonde? Vergeet het maar, niks geen ‘het’. Terwijl ik het zó gehoopt had, daar, aan het einde van mijn jeugd.

Het was zo’n vakantie die de avond ervoor dronken in de bruine kroeg was ‘gepland’. Mijn maten, X. & Y., en ik zouden een weekje Cornwall pakken. Eindbestemming: Land’s End. Aangezien we onderweg alle pubs – en meiden – wilden verkennen, konden we ons geen bed & breakfast veroorloven, laat staan een hotel. We zouden aangewezen zijn op campings en meegenomen boterhammen met meegenomen pindakaas. Gelukkig hadden we een auto tot onze beschikking: een afgeragde Mini met een afwijking naar rechts, geleend van X.’s Engelse moeder. X. wierp zich op als chauffeur, Y. als kaartlezer. Ik had ook mijn rijbewijs maar durfde het niet aan links te rijden, want zag altijd overal beren op de weg.

Zelfs met een kater voelden we ons geweldig op de pont, lange manen wapperend in de zeewind van Het Kanaal. Zonder reserveringen, zonder reisgids, zonder traveller’s cheques. The call of the wild! Eenmaal in Engeland was X. binnen mum van tijd gewend aan links rijden. Ik zat achterin om blikjes bier open te trekken en boterhammen met pindakaas te smeren. Ons tentje opzetten bleek nog een uitdaging. Er was weinig campingcultuur vanwege de chronische regen. Aan pubs echter geen gebrek, al waren die anders dan verwacht.

Om te beginnen was het bier aangelengd met dakgootwater en werd het getapt in literpullen. Je moest dus non-stop drinken om een beetje aangeschoten te worden. En dan de stamgasten: allemaal onverstaanbaar. X., tweetalig opgevoed met zijn Engelse moeder, kon nog aardig uit de voeten aan de toog. Maar voor Y. en mij, opgegroeid met Amerikaanse tv-series en klaargestoomd met school-Engels, spraken de inboorlingen een Stonehenge-dialect, verboden in de rest van het Verenigd Koninkrijk. Ach. We waren niet gekomen om te verbroederen, maar om te flirten. Met ‘birds’, zoals meiden daar volgens ons genoemd werden.

Niet dat wij aan versieren deden. Als we daar al het lef voor hadden gehad, zou het afgestraft zijn door feministische sentimenten uit die tijd. Versierders, dat waren foute mannetjes! Dus wij in iedere pub met exploderende blaas afwachten tot de birds zouden neerdalen, hongerend naar Hollandse hengsten. Right. De kroegen waren óf bevolkt met stamgasten die ons wegkeken, óf met ouders die hun zeurende kids dronken voerden. F*ck me pumps!

Pas aan het eind van de vakantie gebeurde er iets. In de disco naast de camping kreeg Y. sjans met een lokaal meisje. Zoenen en zo. Ik was minder gefortuneerd. Gefrustreerd vroeg ik het ene na het andere pubrocknummertje aan bij de diskjockey, om daar dan onstuimig op te gaan dansen. Zonder effect. Die nacht lagen Y. en zijn bird te vrijen, in ons tentje, tussen X. en mij in. Of ze het gedaan hebben weet ik niet meer, maar zelden heeft een nacht zo lang geduurd.

De volgende dag bereikten we Land’s End. Dat doet zijn naam eer aan: mensvijandige rotsen waarop woedende golven kapot slaan. Niemand te bekennen. De blikjes bier waren op, mijn praats verstomde. Ons restte slechts schuim en steen. Ik was aan het eind van mijn jeugd gekomen, zonder de volwassenheid bevredigend te hebben ingeluid. De weg terug heb ik alle pindakaas opgevreten, azend op een beer op de weg. De Mini had nu een afwijking naar links.