Tijdens het jaarlijkse etentje bij een gemeenschappelijke vriend voert columnist S. al na een paar glazen het hoogste woord. Ik erger me een beetje aan hem. Vermoedelijk omdat hij me aan mijn vroegere zelf doet denken. Toch ben ik blij met zijn anekdotes, want sinds ik niet meer drink voel ik me niet op mijn gemak tijdens etentjes. Vastgeketend aan de tafel beginnen mijn darmen te kronkelen en hunker ik naar de vrijheid van de toog. Dan is het fijn als iemand de aandacht naar zich toe trekt. Zoals ik dat ooit deed bij het universiteitsblad.
Mijn eerste stukje voor dat blad schreef ik eind 1989. Het was een filmrecensie. Er zouden nog vele honderden volgen. Van een leercurve was niet echt sprake: ik bleek een geboren analyticus met scherpe pen en aanstekelijke humor. Voor mij draaide alles om de stijl. De film was slechts aanleiding om de lezer te versieren. Dat lukte me wonderwel, getuige ingezonden brieven van onzichtbare lezers. Natuurlijk stoorde een enkeling zich aan mijn stellige toon. Zolang ik de aandacht maar op me wist te vestigen.
Zoals die van de eindredacteur. Hij vroeg me ook gewone artikelen te schrijven. Ik reageerde enthousiast omdat ik zo meer kon verdienen. Uiteraard koos ik voor Reiniaanse onderwerpen als ‘studeren in de gevangenis’ of ‘acupunctuur bij veeartsenij’. Ik bleek echter geen geboren journalist, want meer geïnteresseerd in entertainment dan in research. Feiten, dat waren ketens voor de creatieve geest! Wederom was er geen sprake van een leercurve, nu omdat ik niet wílde leren. De eindredacteur merkte dat. Hij publiceerde mijn artikelen omdat ze lekker lazen, maar vroeg me niet om het redactieteam te komen versterken. Terwijl ik dat stilletjes gehoopt had: een droombaan met echte collega’s. Als freelancer ben je slechts een spook.
Nog het meest een medewerker voelde ik me tijdens de bedrijfsuitjes bij de pizzeria, georganiseerd door een redactieveteraan. Vaak met iets van tien man, een inner circle van de meest onaangepaste geesten. En daardoor beregezellig. Al na een paar glazen voerde ik het hoogste woord met anekdotes. Alsof ik de tafelgasten versierde. Op één redactrice na, die zich doorgaans te goed voelde voor ons zooitje ongeregeld. ‘Je zal er maar de hele dag naast zitten,’ verzuchtte ze tijdens het toetje. Ik zweeg, even verbolgen als beschaamd.
Het was bij dit universiteitsblad dat ik mijn schrijfstijl heb kunnen honen. Tien jaar lang veertig uur per week op 400 woordjes zweten, dat doet iets met je pen. Over leercurve gesproken. Bij mijn afscheid werd ik gelauwerd door de veteraan. Eindelijk voelde ik me gezien, was ik een gezicht in de menigte geworden. Zoek het maar op de foto van de reünie.
In de decennia die volgden legde ik me toe op autobiografisch schrijven. Stelligheid maakte plaats voor kwetsbaarheid, het universiteitsblad voor Facebook, de onzichtbare lezer voor vrienden met een gezicht. Mijn blogs worden goed gelezen, al stoort een enkeling zich aan de toon en verdien ik er geen cent mee. Zo heeft de ghost writer in mij zijn plek gevonden in cyberspace, bij een virtueel publiek dat graag reageert. Da’s mooier dan een gedroomde baan.
Nu zit ik onzichtbaar aan de eettafel, tegenover S, die wél in staat is om van zijn pen te leven. Zijn anekdotes vind ik vermakelijk. Toch ben ik blij dat ik niet de hele dag naast hem hoef te zitten, bedenk ik me tijdens het toetje. Want ik word niet graag herinnerd aan mijn gezicht in de menigte, dat me nu treft als een roepende in de woestijn. Terwijl lezers toch het liefst versierd worden zonder dat zij dit merken. Alsof ingefluisterd door een spookschrijver.