Het Grote Niets

Een vriendin van me heeft een carrièreswitch gemaakt. Ze was eindredactrice, is stemactrice geworden. Geweldig vind ik dat. Jaloersmakend. Want oplezen, da’s een vak waar je uitgebreid in getraind moet worden, en ook nog eens aanleg voor moet hebben. Een combinatie van focus, ontspanning, acteer- en zangtalent. Een sexy stem is mooi meegenomen.

Dat weet ik zo goed omdat ik eind jaren ’80 voor de Utrechtse radio zelfgeschreven filmrecensies voorlas. Iedere week mocht ik een filmhuisdarling of een Hollywooddraak afkraken. Eigenlijk paste mijn strenge toon niet bij de gezellige sfeer van stadsomroep. Ook mijn outfit viel uit de toon. Gekleed in gitzwart Waterloopleinpak vond ik mezelf uitermate cool tussen de pastelkleurige dj’s die Top 40 muzak draaiden. The lonesome critic!

Het radiopraatje werd van te voren opgenomen. Daarvoor moest ik met mijn A4-tje de studio in. Versprekingen, kuchjes en hatsjoes konden achteraf werden weggesneden, dus veel druk voelde ik niet. En belangrijker: de studioleidster vond dat ik een sexy stem had. ‘Met een empathisch timbre,’ voegde ze er flirterig aan toe.

Dat timbre steeg uiteraard naar mijn hoofd. Ik kreeg de ambitie om de woordkunstenaar in mij aan te boren. ‘Laten we het volgende week live doen,’ stelde ik voor. ‘Uit het blote hoofd.’ Ik durfde dat aan omdat ik in de kroeg kon lullen als Brugman. Dan jongleerde ik mijn woorden als een stand-up comedian en stileerde ik mijn intonatie als een method actor. Het empathisch timbre zou de rest doen.

De week daarop zonder tekst de studio in. Live. De eerste paar zinnen gingen wel. Daarna was het gedaan met de improvisatie. Ik begon te stotteren, te hakkelen, te mompelen. Mijn tong raakte verstrikt in volzinnen die zich achterin de keel hadden opgehoopt, mijn timbre verschrompelde tot een benauwd gekreun. Seconden duurden uren. Ik verdween in een gat, zwarter dan mijn pak. Het Grote Niets.

De studioleidster draaide me weg met Top 40 muzak. Ik strompelde de studio uit, het gelaat lijkbleek, het Waterloopleinpak doorweekt. ‘Volgende keer weer oplezen?’ stelde ze voor – zonder te flirten. Ik knikte. En bad dat mijn pastelkleurige collega’s me niet zouden nawijzen. Zelden voelde een critic zich zo lonesome./p>

Kortsluiting in de frontaalkwab, het kan de grootste ouwehoer overkomen. En zo’n black out vergeet je niet. Ook dertig jaar na dato ontsnapt er bij een flashback een benauwd kreuntje aan me. Het achtervolgt me als een schaduw, gaapt vóór me wanneer ik het ’t minst kan hebben. Bijvoorbeeld als ik uitgenodigd word voor een radio-interview, om over mijn boeken te praten. Dan probeer ik van te voren de vragen los te krijgen, zodat ik de antwoorden uit het hoofd kan leren. Klinkt verkrampt, is het ook, maar alles liever dan het Grote Niets.

Wat ik evenmin vergeet zijn de complimenten voor mijn stem. Die heb ik hard nodig, mocht ik een carrièreswitch maken, van schrijver in verteller. Columns voorlezen op YouTube. Maar wat als mijn channel gespot wordt door een oudgediende van de stadsomroep, en hij me in de comments fijntjes aan mijn meltdown herinnert? Of erger: deze online zet, waarop ie viraal gaat! Paranoia, is dat niet de ergste vorm van hoogmoed?