En de zoon van de dokter

‘Geef terug die bal!!’ riep ik met overslaande stem naar de straatjongens op het Heemraadsplein. Geen reactie. ‘Weet je wel wie ik ben?’ vervolgde ik. ‘Ik ben de zoon van de DOKTER!!’ In een deuk lagen ze. De code der asfaltjungle had ik nog niet helemaal in de vingers, zoveel was me duidelijk. Logisch als je bijna nooit buiten speelt (moeder: ‘dan word je DOODgereden!); stoer worden heeft nu eenmaal een pittige leercurve. Dus daar stond ik dan, Kaspar Hausertje met sterallures. In elkaar geslagen werd ik nog net niet, maar naar mijn bal kon ik fluiten.

Hoe ridicuul die kapsones ook, uit de lucht komen vallen deden ze ook niet. Want als artsengezin voelden we ons vaak ‘anders’ dan de patiënten, die zo deemoedig en dankbaar tegen mijn vader deden, alsof hij een notabele was, een weledelgeleerd persoon! Had ik dan geen recht op wat stardust, als zoon zijnde? Of in ieder geval op mijn voetbal?

Weledelgeleerd of niet, bekakt waren we thuis allerminst. Dat hoorde niet bij de familie. En al helemaal niet bij de Heemraadssingel. Die zag er weliswaar statig uit met haar reumatische treurwilgen en krakende herenhuizen, ze lag gewoon in het Oude Westen. Bekakte mensen, die woonden in Kralingen! In kasten van huizen met overwoekerde tuinen en fossiele Volvo’s voor de deur! Op hun geld zaten ze daar, die ouwe rijken.

Kralingse jongens kwam ik voor het eerst tegen op de lagere school. Zij waren ook anders, maar anders anders dan ik was. Ze praatten met Eigenheimer in de keel, gooiden hun lok achterover als ze hun gelijk wilden halen en droegen beige ribbroeken of zelfs knickerbockers. Angst voor de meester kenden ze niet, minachting voor underdogs zeker wel. Een ‘sense of entitlement’ straalden ze uit, een zelfgenoegzaamheid die hen later van carrière zou verzekeren. Ik meed hen instinctief.

In de zomer was er echter geen ontkomen aan. We waren namelijk lid geworden van het Kralingsch Zwembad. Dit natuurbad was een bolwerk van ol’ boys met hectaren aan speelweide waar je lekker kon voetballen met ome Rudie Lubbers. Hoe mijn weledelgeleerde maar toch buitengewoon gewone en vooral onKralingse vader ons door de even strenge als enigmatische ballotage had weten te loodsen, Joost mag het weten. Vermoedelijk een K.O. op charme. Voetballen met der Rudi deed ie in ieder geval niet.

Klinkt dat ‘Kralingsch Zwembad’ très chic, ‘t was een van de meest onherbergzame plekken van Rotterdam. Berucht vanwege haar hoge eczeemgehalte, splinterplanken, windgevoeligheid en slootwater vol poepende vissen. Om maar niet te spreken van de watertemperatuur; aan verwarming deed men niet (hadden ze in de Hongerwinter ook niet!), dus werd het zwemlesseizoen geopend zodra het kwik ontdooid was.

Daar stond ik dan, langs de waterkant, klappertandend met knikkende knietjes, een Fremdkörper tussen de blonde lokken, wachtend op mijn beurt om het ijswater in te springen, de zwemleshaak van de juf te grijpen en bij iedere beweging gecorrigeerd te worden in dat gruwelijk geaffecteerde accent, snakkend naar een ouder met een handdoek of een vriendje met een voetbal. Zwemmen hebben ze me er niet kunnen leren. Mijn maiden voyage zou ik jaren later beleven, in een ordinair kustplaatsje, zonder ol’ boys, zonder haak, maar met warm water en een geduldige oma.

Het Kralingen van toen bestaat niet meer. Of misschien nog een beetje. Oude rijken zijn nu eenmaal moeilijk dood te krijgen. Maar hun vesting van gebakken lucht wordt dagelijks belaagd door nieuwe rijken en medelanders met schotels. Dan zit ik toch liever in mijn illusieloze prachtwijk te U., uitgerust met een heus sportpark. Een potje meevoetballen is nog een brug te ver, want toen ik er laatst langs wandelde en er een bal over het hek werd geschopt nam ik – uit gêne – niet de moeite om hem even terug te gooien, maar maakte ik me uit de voeten, snelwandelend, verwensingen van de voetballers parerend met een ‘Weet je wel wie ik ben? Ik ben de zoon van de DOKTER!!’

Het Kralingsch Zwembad
Helemaal zeker weten doe ik het niet, maar de lichaamstaal van het vierde knulletje van links op de bank komt me verdacht bekend voor. Let op de lange overjassen en het zwart-kolkende ijswater…