Soms kijk ik naar YouTube om andermans leven te leiden. Dan volg ik mensen die dingen doen die ik zelf had willen doen in een ander bestaan. Het balkon omtoveren tot mini-zoo, een motor restaureren in de schuur, een horrorfilm regisseren zonder budget. Nog liever volg ik mensen die iets doen dat niet bij mij past. Zoals heel veel geld verdienen. Ben is er zo een.
Ben koopt verloederde hotels op voor een prikkie en knapt ze vervolgens op om uit te baten. Dat levert hem miljoenen op. Hij mag zich de ongekroonde vastgoedkoning van Florida noemen, al wordt hij vermoedelijk versleten voor male chauvinist capitalist pig. He certainly looks the part! Ben heeft een enorme pens onder een nog grotere mond, snackt non-stop zoutjes en kettingrookt mentholtjes. Geen wonder dat ie al vóór zijn 60ste 3 hartaanvallen achter de rug heeft. Een survivor met een hang naar zelfvernietiging.
In Life for Sale volgen we hem als hij samen met zijn zoons opgekochte hotels en nieuwe projecten inspecteert. Terwijl hij een kingsize zak popcorn leeg vreet vertelt hij over de fijne kneepjes van het vak. Ik hang aan zijn lippen en waan me een vastgoedprins. Dat komt door Bens zwarte humor, typisch Joodse ‘wit’ uitgerust met een overgevoelige bullshit-detector. Hij wisecrackt als Brugman. In een ander bestaan was ie stand-up comedian geweest.
Ook Bens zoons zijn zwaarlijvig. Hij zit hen achter de vodden omdat ze het vak nog onvoldoende beheersen. Toch hoor ik in zijn sarcasme vooral genegenheid doorklinken. Zijn vrouw is een Mexicaanse-met-billion-dollar-grijns die verslaafd is aan shoppen. Ze is overigens met Ben getrouwd vóórdat ie binnenliep. Off-camera zullen ze het Ming servies naar elkaars hoofd gooien, je ziet dat ze bij elkaar passen.
Ben lijkt niet erg te genieten van zijn weelde. Zijn gezin raakt zoek in het wanstaltige woonkasteel, zijn Rolls is onverkoopbaar geworden door de nicotinewalm, en de $250 miljoen die uit zijn spaarvarken puilt brandt in zijn zakken omdat hij koortsachtig op zoek is naar de volgende deal. Geen zielenrust voor Ben. Maar ik heb een zwak voor deze mistroostige bulldozer omdat hij met iedereen, van toiletjuf tot big shot, op even directe als hilarische wijze contact maakt. Ben behandelt zijn medemens als zijn homie. Omdat ie zelf van de straat komt.
Wie de moeite neemt deze capitalist pig beter te leren kennen kan het best de aflevering over zijn roots bekijken. Daarin zien we hem met bedrukte blik voor het ouderlijk huis staan, een krot in Brooklyn. We maken kennis met zijn moeder, een monster dat little Ben regelmatig het ziekenhuis in heeft geslagen. We horen hem zuchten als ze op hem kankert. We begrijpen waarom hij al op zijn 12e is gaan werken, vastberaden de uitzichtloosheid te ontvluchten. The American Dream als brandende touwladder.
Of Ben ooit invalide omaatjes uit hun huis heeft laten zetten, weet ik niet. Wil ik ook niet weten. Hij raakt me omdat ik iets herken. Ik schrijf stukjes om iets moois te maken van een nare jeugd, hij doet hetzelfde door verwaarloosde hotels op te knappen. Twee zielen die op totaal verschillende manieren proberen te ontsnappen aan herinneringen, dondersgoed beseffend dat je ’t kind misschien uit de moeder kunt halen, maar de moeder niet uit ’t kind.