Het monster

Onder het bed, in de kast met strips, zelfs in de laden van mijn bureautje. Als kind controleerde ik voor het slapen gaan elke hoek van mijn kamertje of er geen monsters in schuilgingen. En als we op vakantie waren en het gezin van de zon en de zee genoot, checkte ik de spleten tussen de rotsen. Want je wist maar nooit.

Terwijl ik alles wist. Van tv. In de serie Robinson Crusoë had ik een schedel op het strand zien liggen. In The Twilight Zone lokten boomlange aliens aardbewoners naar hun planeet om hen op te eten. En het monster van Frankenstein, dat kwam met houterige passen en gestrekte armen op mij af banjeren!

Monsters voelden zich toch al thuis in het monumentale pand waarin ik ben opgegroeid. ’s Nachts hoorde ik de traptreden kraken en de vloerdelen piepen. Ik spiekte huiverend boven de lakens uit, om te zien of de deurklink van de slaapkamer naar beneden gedrukt werd.

De kinderangsten zijn nooit helemaal verdwenen. Wel leerde ik in therapie dat ze gevoed werden door mijn moeders geestesziekte. Ik zou als kind zo bang zijn geweest omdat zij dat ook was. Mijn moeder had het inderdaad vaak over kinderen die ontvoerd werden. Daarbij was ze door haar agressie zelf bepaald geen veilige haven.

In mijn volwassen leven heb ik de monsters opgezocht om er grip op te krijgen. Ik verslond de boeken van H.P. Lovecraft, verloor me in films als Paranormal Activity. Daar kreeg ik een dikke huid van, al ging die Activity er vooral onder zitten omdat dát monster tussen de oren van de kijker gecreëerd werd – iets met bewegende deurklinken.

Een stuk minder vrijwillig waren mijn nachtmerries. Ik droomde dat mijn spiegelbeeld het gezicht van zijn schedel trok, waarop een monsterlijke verschijning zichtbaar werd. Ook probeerde het alter ego mij een keer te wurgen. Over reflectie gesproken.

Inmiddels weet ik dat het monster niet onder het bed zit. Ook niet in tv, boeken of films huist. Dat mijn moeder niet alle blaam treft. Want het monster zit in mijzelf. Het is opgegroeid in de krochten van mijn ziel, als een gemuteerde en vooral naargeestige tweelingbroer.

Ik ken slechts zijn stem. Geen luide, wel een grimmige. Hij fluistert in mijn oor. Dat ik mijn lezers zal verliezen omdat ze mijn bespiegelingen zat worden. Dat mijn familie me vervloekt als ik over vroeger schrijf. Dat ik de liefde kan vergeten zolang ik al mijn energie in schrijven steek. De stem wil me wijsmaken dat ik zal eindigen zoals mijn moeder: krankzinnig, vervuild, vereenzaamd. Als het monster zijn zegje doet, regeert de angst.

Tot ik begin te schrijven. Want ik ben natuurlijk wel bovenbaas van mijn monumentale achterhoofd. Zodra ik afdaal in de spelonken van mijn geheugen en daar als een bezetene ga typen, verstomt de stem. Vlucht ie terug zijn rotsspleet in. En als de blog voltooid is, kan ik mijzelf in de spiegel zien zonder op een monster te stuiten. Soms weet ik zelfs even van de zee en zon te genieten. Tot de deurklink weer langzaam naar beneden gedrukt wordt.

De dia is in 1967 door mijn moeder Coef geschoten te St. Tropez