Van een vakantielul

Er zijn van die beslissingen die aanvankelijk een kwestie van gezond verstand lijken maar in de uitvoering volkomen desastreus blijken. Zoals die vakantie van 1986. Een vriend van mij wilde zijn geheelverzorgde trip naar Porto annuleren omdat hij plots verkering had gekregen. Hij vroeg me of ik zijn plaats wilde innemen. ‘Tuurlijk!’ reageerde ik zonder na te denken. Ik studeerde op dat moment Portugees en had geen cent te makken, dus dat was een no-brainer.

Nou had die vriend geboekt voor vijf man: voor hemzelf én voor vier sportschoolmaten. Die ik geen van allen kende. Terwijl vakantie toch behoorlijk intiem is, bedacht ik me op weg naar Schiphol. Die second thoughts werden nog eens aangewakkerd toen ik kennis maakte met mijn reisgenoten: een boomlange politieagent met haarstukje, een trambestuurder met monstrueuze overbite, een kale kantoorpik die alles wist van de Nits en een bodybuilder met ADHD. ‘Allemachtig,’ dacht ik, ‘dit zijn archetypen uit een rampenfilm!’

Nog voordat we airborne waren werden mijn vooroordelen bevestigd. De sportschoolkanjers hadden nooit eerder gevlogen dus gingen aan de lopende band grappen maken over uitvallende motoren, neerstortende Boeings, sexy stewardessen en uiteraard de Mile High Club. Drie uur lang. Dood schaamde ik me. Pas toen we per bus naar het motel vervoerd werden onder een fonkelende Portugese sterrenhemel, vielen ze even stil en kon ik wegdromen bij een surrealistisch kinderkoortje op de autoradio. Het zou het hoogtepunt van de vakantie worden.

Het appartement bleek – tot mijn ontzetting – uitgerust met slechts twee slaapkamers met ieder twee bedden. Ik moest mijn toevlucht nemen tot de bank in de woonkamer. Tien dagen zonder privacy dus! En erger: er zat geen raam in het kozijn boven de deur van het toilet. Ook nog eens tien dagen zonder poepprivacy dus! Zelden werden mijn neurologische paden zo kortgesloten. Alsof ik weer in dienst zat zonder ooit gediend te hebben.

Ik besloot zoveel mogelijk alleen te doen. Zonnebaden in de Atlantische Oceaan was echter uitgesloten want er waaide een landinwaartse storm die de huid van je lijf zandstraalde. Dus dan maar steeds weer de tien kilometer naar de stad lopen om daar op terrasjes brieven aan vrienden te schrijven. De heimwee sloeg toe als een onmogelijke liefde.

Onvermijdelijk stuitte ik soms op mijn nieuwe buddy’s, die niets om handen hadden omdat de gym-uit-het-foldertje verbouwd werd. Ongemakkelijke confrontaties waren dat. Ze lieten doorschemeren dat ze mij maar een rare snuiter vonden, met dat gemopper als zij ’s nachts luidruchtig thuis kwamen. En waarom wilde ik alles alleen doen? Voelde ik me soms beter dan hen?

Hun houding sloeg om als een blad toen ik ’s avonds een keer in de cocktailbar aanschoof. Met een glas op veranderde ik van neurotische kwezel in een charmante grappenmaker. Opeens vonden ze me een ontzettend toffe peer, zeker toen ik met twee Portugese zusjes aanpapte. Dat deed ik niet in hun moerstaal – mijn Portugees klonk als verbasterd Esperanto – maar in film-Engels. De oudste zus, een slimme meid, hing aan mijn lippen, maar ik flirtte vooral met haar jongere en veel mooiere zus die helaas alleen Portugees sprak. Ook de sportschoolkanjers legden het aan met wat Portugese dames. Maar dat deden ze mijns inziens veel te gretig. ‘Sukkels!’ dacht ik. Nee, dan Hannik met zijn kwinkslagen! Zo, hangend aan de cocktailbar, ben ik de hel doorgekomen.

Aan het eind van de vakantie wisselde ik adressen uit met de oudste zus in de hoop met de jongste in contact te blijven. De politieman deed dat niet met zijn Portugese vlam. ‘Nee, dat hoort niet bij een vakantieliefde,’ zei hij resoluut. Koud vond ik dat. Plat bijna. Paste helemaal bij het beeld dat ik van die lui had. Geen enkel raffinement!

Eenmaal thuis begon de oudste zus me te schrijven. Vaak. Uitgebreid. Een mengeling van filosofische bespiegelingen en ditjes&datjes. Prima leesvoer voor als je verliefd bent, maar ik kon geen interesse opbrengen. Soms stuurde ik een kort briefje terug in de hoop dat zij een foto zou opsturen waarop ook haar zus stond. Want die wilde ik nu meer dan ooit. Zozeer dat ik het jaar daarop besloot weer op vakantie naar Portugal te gaan. Nu met eigen vrienden.

Bij aankomst in de Algarve bleek alleen de oudste zus er te zijn. Volgens de campingbaas had ze vierentwintig uur op mijn vertraagde komst gewacht. ‘Godallemachtig!’ verzuchtte ik. Ook díe vakantie heb ik overleefd, nu door haar met mijn nukken op afstand te houden en mijn kritische vrienden weg te wuiven. Uiteindelijk ben ik naar een andere camping gevlucht waar ik weer vrijelijk kon flirten.

Eenmaal thuis bleven haar brieven komen. Niets liet ik van me horen. Tot, anderhalf jaar na die bewuste avond in de cocktailbar, er een boomlange politieagent-met-haarstukje in me opstond. Hij pakte mijn ego bij de lurven en dicteerde een Dear John Letter, een uitmaakbrief, koel genoeg om haar voor eens en voor altijd van deze verliefdheid te genezen. En mij van dat zogenaamde raffinement, van die besluiteloosheid die meer desastreuze gevolgen had gehad dan al mijn foute beslissingen tezamen. Ook moest ik van mijn inner cop alvast een plekje in de hel reserveren. Met eigen slaapkamer, dat wel.

Het raffinement van een vakantielul
Voor de raders: de mooie zus staat achter de camera