En de voice-mail

De meeste zoons zullen het bizar vinden om deze cartoon van Gummbah toegestuurd te krijgen door hun vader. Zeker als die arts is. Voor mij was het een uiting van genegenheid. De grap stond voor wat ons bond: de zwartste humor denkbaar. Hij zat bij mijn vaders laatste brief, gericht aan zijn ‘ventje’ zoals hij me placht te noemen.

Maar laten we het niet sentimenteler maken dan het was. We hadden weinig gemeen. Zo weinig dat er in het geheel geen sprake leek van de bloedband waaraan hij zoveel waarde hechtte. Soms wenste ik me heimelijk een andere pa toe. Bij voorkeur een bioloog-met-baard die me kon leren hoe je een Harley Liberator restaureert of een Super 8 film monteert. En misschien had hij liever een zoon gehad die wat meer in zijn traditionele straatje paste. Zo’n kerel met baan & gezin, waarmee hij had kunnen bomen over mens & maatschappij. Maar we waren nu eenmaal zoals we waren. Diametraal verschillend.

De correspondentie was zijn idee, ongetwijfeld om de afstand te verkleinen. Mijn afstand. Want langskomen deed ik niet vaak, hoe gastvrij ik ook ontvangen werd. Als hij opbelde liet ik hem inspreken op mijn antwoordapparaat, huiverig voor die Toon (‘Waarom kom je nooit eens langs!’), hoe oprecht zijn interesse ook. Zelfs zijn brieven ademden een sense of entitlement waaraan het mij ontbrak; mocht ik van mezelf ternauwernood bestaan, mijn vader had na gedane arbeid recht op een gigantische portie levensgenot – waaronder de aandacht van zijn zoon. Die behoefte vond ik belastend. Ik kon geen zoon-van zijn. Moest mezelf uitvinden. Stommiteiten begaan.

Ons laatste contact was telefonisch. Ik nam op, hoewel ik aan het nummer gezien had wie het was. Dat deed ik deels uit schuldgevoel omdat ik wist dat hij ziek was, al kon je met die kankersoort van hem wel honderd worden naar het scheen. Eerst informeerde hij uitgebreid naar mijn welzijn en gezondheid. Pas toen ik na een kwartier uitgezwamd was, nam hij het woord. Hij vertelde over het slechtnieuwsgesprek dat hij achter de rug had. De kankersoort bleek van een agressieve subvariant. Hij was stervende.

Mijn vader klonk anders dan anders. De Toon ontbrak. Geen moment hoorde ik de verwende benjamin in hem doorklinken, de halve corpsbal die zijn eigen geluk zo belangrijk leek te vinden. Dit was een vader die zijn zoon miste en de afstand wilde overbruggen, die wezenlijk contact wilde maken met zijn Ventje. Sprakeloos was ik. Niet alleen vanwege het doodsvonnis, maar vooral omdat ik opeens zo'n respect voelde voor deze man waar ik zo vaak zo weinig mee had gehad. Mijn vader was mijn vader geworden.

Voor even dan. Hij was overleden voordat ik afscheid kon nemen. Wel heeft hij me sindsdien enkele keren opgezocht in mijn dromen. Meestal om me te negeren. Of om kwaad op me te zijn. Zijn teleurstelling in mij voelt nog even rot als toen. Maar soms is ons wederzien fijn. Zoals in mijn laatste droom, toen we ergens enorm om moesten lachen - vermoedelijk om zijn doodzijn. Op het moment dat ik ons bondje wilde vastleggen met een selfie, schrok ik wakker van de wekker. En miste ik hem zoals alleen een Ventje dat kan. Even hoopte ik zelfs dat ie op mijn voice-mail zou staan, desnoods met een ‘Waarom laat je nooit eens wat van je horen!’. Maar je hebt nu eenmaal slecht bereik in het geestenrijk. Eigenlijk is er niets veranderd aan ons contact.

Het slechtnieuwsgesprek
Gummbah's universum biedt altijd troost