Het kwam allemaal door Seinfeld, die sitcom uit de jaren ’90. Seinfeld ging over het wel en wee van een komiek in Manhattan. Ik genoot van de sketches waarin alledaagse halszaken minutieus ontleed werden. Alsof ik mezelf hardop hoorde denken! Ook de personages leken uit mijn leven gegrepen. Zo herkende ik me in de kalende, werkloze, opportunistische George, maat van Seinfeld. George was ‘flawed’ en daardoor ‘likable’. Een levensworstelaar.
De serie was geschreven door stand-up comedians die carte blanche hadden gekregen. Ze wisten controversiële onderwerpen, zoals onthouding van masturbatie en homofobie, door de censuur te krijgen. En belangrijker: ze vervielen niet in leedvermaak of sentiment. Sleutel was zelfspot, motto ‘no hugging, no learning’. Het menselijk tekort te kijk voor de lachspiegel.
Er was nog een reden waarom ik fan was. In Seinfeld werd stand-up comedy gepresenteerd als een beroep dat bereikbaar is voor een ieder met komisch talent. Opeens voelde ik een brandende ambitie het podium te beklimmen. Eigenlijk was ik ook een Seinfeld! Maar in Nederland bestaat nauwelijks stand-up cultuur. Hollanders geven de voorkeur aan de lach & traan van kleinkunst – aan hugging & learning. Ik was op zoek naar dat typisch Amerikaanse subcultuurtje dat snelle grappen gebruikt om het leven te bezweren. Naar misfits zoals ik. Dus ging ik in 1999 op verkenning naar de bakermat der stand-up, The Big Apple.
The Comedy Cellar te Manhattan had een souterrain waarin iedere avond 5 komieken optraden, variërend van first timers tot veteranen. Een week lang heb ik er iedere avond gezeten. Eerst veilig achterin, al spoedig pal voor het podium. Alsof ik erop thuishoorde.
Ik kon twee soorten stand-ups onderscheiden. De eerste categorie werkte met ingestudeerd materiaal waardoor het optreden gesmeerd verliep maar echte spanning ontbrak. Voor hen was zelfspot vaak leidend. De tweede soort had meer interactie met het publiek. Zij waren erg ad rem, flirtten onbeschaamd met dames in de zaal. Weapon of choice was spot. Rock ’n roll!
Dat laatste gold met name voor een komiek die gesprekken aanknoopte met paartjes. Hij stelde hun vragen over hun relatie, stak de draak met hun antwoorden. Zijn vragen werden steeds intiemer. Vileiner. Tot hij de duifjes onder de Gestapolamp had en hen alles over hun seksleven liet opbiechten. De verhoortechniek was geniaal, de vivisectie wreed. Sommige paartjes voelden zich in het kruis getast en verlieten de zaal. Als ze het veld geruimd hadden keek de komiek naar het publiek alsof hij na lange onthouding weer eens gemasturbeerd had.
De laatste avond was ik aan de beurt. Als prooi. De komiek veronderstelde dat ik gay was omdat ik twee oorbellen droeg. Hij stelde me hilarische vragen over dark rooms, waar ik ad rem op probeerde te antwoorden. Ontkennen van de veronderstelde geaardheid leek me een zwaktebod, maar ik voelde me in het kruis getast. Flirten met dames in de zaal kon ik nu wel vergeten! Mijn inner Seinfeld verschrompelde tot een George. Ik ben niet weggelopen, maar diezelfde avond nog gingen de oorringen uit. Geen rock ’n roll comedy voor mij.
Ten halve gekeerd en ten hele gedwaald. Terug in Nederland heb ik mijn debuut als stand-up gemaakt. Als laatste misfit op een ‘open mike’ avond, vijf eindeloze minuten lang. Met grappen over het menselijk tekort. Míjn tekort. Iets voor een andere blog. Wel kan ik verklappen dat ik er veel van geleerd heb, maar na afloop vooral behoefte had aan een hug.