In de metro maak ik er een sport van pendelaars te spotten die niet bezig zijn op hun mobieltje. Een uitstervende diersoort. Soms zie ik er een die de eenzaamheid omarmt door naar een verdwijnpunt te staren. Een andere heeft zijn neus in een boek verstopt, zoals ik deed toen er nog geen internet bestond. Met hen wissel ik een blik van verstandhouding uit. Alsof we lid zijn van een geheim genootschap.
Mensen die in gezelschap koortsachtig bellen of appen vind ik uitgesproken onaantrekkelijk. Ze geven ermee te kennen dat ze eigenlijk ergens anders met iemand anders willen zijn. Da’s begrijpelijk in woon-werkverkeer, maar zelfs dan heeft het iets lelijks. Het mobieltje staat symbool voor een contactverslaving geaard in kortsluiting, symptomatisch voor stedelijke vervreemding. Het versterkt onze eenzaamheid, zoals samen voor de tv hangen dat kan doen.
Overigens begrijp ik escapisme al te goed. Ik doe niet anders dan vluchten. Dagdromend, muziek luisterend, films kijkend. Of ik ga naar het museum om observanten te observeren. Die stralen nieuwsgierigheid uit, op zoek naar het kunsthart der mensheid. Avonturiers in plaats van pendelaars! Tot ook zij de foon ter hand nemen voor een selfie van hun cameo op de Nachtwacht. Wat zullen archeologen van ons denken als zij Instagram opgraven?
Escapisme is iets waar we ons een beetje voor schamen. Alsof het thuishoort tussen de schuifdeuren. Zo verzamel ik beelden die mij een museumgevoel geven. Ik tref ze in Facebooks maalstroom van ansichten: melancholieke vergezichten, gepost door vrienden die niet zo van daglicht houden. Impressies van verregende straten, afwezige blikken, verlate shopping malls… Ze geven mij het gevoel dat ik door een opname van Miles Davis dwaal, op zoek naar een sfeer die door de mobiele brigade gemeden wordt.
Dan dompel ik mij onder in het schaduwrijk van het filmhuis. Voor kleine films met onuitgesproken emoties. Ik maak er een sport van andere cinefielen te spotten die in hun eentje zijn gekomen – en niet zitten te appen. Hen vind ik romantisch, zeker op de maandagmiddag. Ze verkiezen de droom nog voordat de avond gevallen is.
De langste vluchtroute is die van de literatuur. Ik lees nog maar zelden. Vroeger verslond ik Amerikanen, met hun eindeloze horizonten, grimmige mensbeeld en onversneden geweld. Verhalen met het metrum van een pick-up truck, running on empty door de Derde Wereld van de Nieuwe Wereld. Meeliften op de highway van de auteur tot je in zijn landschap verdwijnt.
Aangezien ik te langzaam lees om bibliotheekboeken tijdig in te kunnen leveren, en mijn abonnement verdampt is in de graaiflatie, moet ik het hebben van luisterboeken op YouTube. Voorgelezen door pro’s met zo’n whiskeytimbre. Ze klinken even troostend als alarmerend – alsof God zijn hand op je schouder legt, vlak voordat de metro het station komt binnenrijden.
Liefst luister ik boeken als ik langs het kanaal voor mijn flat slenter. Andere wandelaars zullen mij uitgesproken onaantrekkelijk vinden, want in plaats van te genieten van passerende rijnaken, staar ik vanonder mijn koptelefoon naar een verdwijnpunt in de watermassa. Geaard in kortsluiting? Een enkele keer kom ik een soortgenoot tegen. Dan wisselen we blikken uit van verstandhouding. Alsof we lid zijn van een geheim genootschap.
Het schilderij is van Jeremy Mann: ‘Nocturne and Rain from Bar to Bar’
Miles Davis: https://www.youtube.com/watch?v=VjHCyl6X2q8