Mijn stamkroeg zou gesloopt worden. Dat voelde alsof ik dakloos dreigde te raken. Immers, het bruine café was als mijn thuis. Omringd door vrienden en aangezwengeld door drank bloeide ik op van dromer tot prater, op zoek naar soortgenoten om over kunst & cultuur te bomen. Om het bestaan te vieren! Alsof er een vuur in mij brandde.
In die stamkroeg was iedereen gelijk. Koppelbazen, ingenieurs, studenten. Doe maar gewoon, doe je al gek genoeg! Dat moest nu elders gebeuren. Misschien maar goed ook, want ik had geen andere fakkeldragers kunnen vinden in dit bruine thuis.
Er gloorde licht aan het einde van de tunnel. Begin 1981 zou een cultuurcentrum worden geopend aan de desolate Doklaan. Het zou podium bieden aan bandjes, dichters en kleinkunstenaars. Uniek voor Zuid, waar iedereen sinds het bombardement toch vooral gewoon gedaan had. Ik hoopte er op geestverwanten te stuiten.
Viel dat even tegen. Qua cultuur. Zouteloze bandjes die hun repertoire afdraaiden, Amsterdamse dichters die geïrriteerd raakten door Rotterdams rumoer, cabaretiers die de lach aan hun broek hadden hangen. Allemaal zo ontzettend… gewoon. Gespeend van stijl, lef, overgave. De urgentie ontbrak. Het publiek slikte het als zoete koek. Was ik te veeleisend? Moest ik normaler worden?
Ik besloot me aan te melden als vrijwilliger voor een verbouwing. Leer je mensen kennen! Hard nodig nu mijn vrienden met hun vriendin voor de buis bleven hangen. Ik de mouwen opstropen. Maar de enige andere zonderling die ik tijdens de werkzaamheden trof was een boomlange alcoholist met gemankeerde agressieregulatie. Hij timmerde alsof hij zijn incestueuze vader van zich afsloeg. Niet de dynamiek waar ik naar op zoek was.
Misschien was bardienst meer mijn stiel. Leert iedereen je naam kennen! Ik de mouwen weer opstropen. Maar als barman moet je kunnen hoofdrekenen. Dat kan ik helemaal niet. Je moet ook stressbestendig zijn. Dat ben ik helemaal niet. Van alle kanten klonk het Rein! Rein! Rein! Ik gaf iedereen te veel wisselgeld terug om niemand tekort te doen. Na een avondje kastelein spelen wist ik dat mijn plek aan de andere kant van de toog was. Daar zou ik het bestaan vieren, desnoods in mijn eentje. De fakkel brandende houden! Of probeerde ik hem te blussen?
De laatste avond dat ik er aan de bar hing, sippend aan een vol glas, turend naar het laagdrempelige jolijt, besefte ik dat de cultuur waar ik naar snak hoogstzelden gemaakt wordt. Dat daar een maniak voor nodig is, een bezetene die ziel & zaligheid in zijn creatie steekt omdat ie anders stapel wordt. Een Joplin, een Kerouac, een Pryor… A live one.
Ik begreep nu ook dat mijn thuis nooit een kroeg kon zijn. Dat het zich in mijn achterhoofd bevindt, waar mijn favoriete maniakken het glas heffen op het bestaan. Waar de kiem van mijn persoonlijke maniak gelegd zou worden. Ik zette het volle glas terug op de bar. Betaalde de rekening. En verdween via de achteruitgang, zo geruisloos als een bezetene dat maar kan doen.
Daarmee was de heimwee niet verdampt. Integendeel. Nog steeds, als ik een bruin café passeer met zijn geuren en geluiden en lichtjes, word ik bevangen door een gelukzalig gevoel. De illusie dat ik thuiskom. Dan zucht ik diep, knoop ik de jas goed dicht, versnel ik de pas en laat ik mij opslokken door de nacht, mijn gedachten warmend aan een imaginair haardvuur waarin een blog ligt te knetteren. Tot de vonken ervan afspringen.