Mijn vader was een degelijk mens. Een man waar je op kunt bouwen. Hij verwekte pas kinderen toen hij een stabiel inkomen had. De enige lening die hij ooit afsloot was die bij zijn moeder om ons woonhuis te bekostigen. Hij reed in een saaie Opel die hij gebruikte voor huisbezoeken aan patiënten. Zijn colbert was fantasieloos, zijn dassen waren neutraal, zijn schoenen gemaakt om lang mee te gaan. Van sieraden moest hij niets hebben, al was hij gehecht aan het opwindhorloge dat hij van zijn moeder had gekregen. Hij kon autoritair zijn en had een duidelijke mening, maar was geen aandachttrekker. Hij geloofde in gezin, werken, sparen. De enige uitwas die hij zich permitteerde was onze jaarlijkse vakantie aan de Méditerranée. Op zijn manier was hij bescheiden.
Je zou verwachten dat de zoon van zo’n vader naar hem zou aarden. Dat deed ik niet. Omdat mijn vader iemand was die zijn dromen – voor zover hij die had – nooit verwezenlijkte. Als schoolverlater was zijn hart meer uitgegaan naar historie dan naar geneeskunde, maar had hij gekozen voor artsenij omdat je als leraar geschiedenis geen droog brood zou verdienen. Zijn leven lang was ie gek op eenmotorige vliegtuigen, maar zou hij nooit zijn brevet halen. Zelfs een cabriolet gunde hij zichzelf niet vanwege zijn kalende schedel. Hij werd liever bruin in de schaduw. Terwijl ik juist een plekje zocht onder de zon.
Voor mij bestond het leven uit dagdromen. Ik fantaseerde over enorme terraria voor mijn reptielen, over de snelste brommer van het schoolplein en later over de coolste motor op de snelweg. Na het eindexamen wilde ik striptekenaar worden, toen fotograaf, toen rockstar, toen tv-presentator, toen stand-up comedian. Als ik maar kon schitteren! In de kroeg voerde ik het hoogste woord, maakte ik de snelste grappen, kreeg ik spannendste flirts. Al mijn dagdromen heb ik uitgeprobeerd. Maar iedere relatie die me lief was heb ik gesaboteerd met mijn eeuwige onrust. Ik was geen man waar je op kunt bouwen. Meer een mannetje zoals op de dia, boven mijn vader en mij poserend op de boulevard van Saint-Raphaël.
Ook als journalist heb ik geen gelegenheid onbenut gelaten om mijn plasje in het ondermaanse achter te laten. Jarenlang ventileerde ik mijn mening in columns en recensies. Altijd met argumenten, maar ook met stelligheid en gelijk. Op mijn manier was ik onbescheiden. Tot ik een spiegel kreeg voorgehouden in de vorm van social media.
Want op internet heeft iedereen een uitgesproken mening. Daar is stelligheid de norm, bescheidenheid een zwakte. Iedereen eist er zijn fifteen minutes of fame op. Of in ieder geval zijn plekje onder de zon. Voor het eerst besefte ik dat geldingsdrang onaantrekkelijk kan zijn.
Daarom ben ik boeken en blogs gaan schrijven. Daarmee trek ik weliswaar aandacht, maar vertel ik niet langer ‘hoe het zit’. In plaats daarvan probeer ik lezers te ontroeren of aan het lachen te maken, in de hoop zij zich herkennen in mijn dwalingen. Show, don’t tell. Exit ego!
Althans, dat maak ik er zelf graag van. Alsof ik nu Het Licht heb gezien in de spiegel. De les in bescheidenheid heeft echter vooral te maken met mijn cultpositie als scribent. Als ik ooit was doorgebroken tot het Bekende Nederlanderschap, was de talkshowgast-in-mij wellicht nooit verstomd. Sterker, soms hoor ik hem gesmoord foeteren. Voor nu houd ik mij op naast mijn vader in de schaduw. Terwijl mijn alter ego zich staande probeert te houden op de boulevard in de middagzon. Als een Icarus in vlammen vattend vederpak.
De dia is gemaakt door mijn moeder Coef. Onder de parasol zitten mijn vader en ik.