One of the guys

‘Bakkie doen Rein?’ klonk het een paar keer per dag. Het was onze running gag. Ik dronk geen koffie (te bitter) maar was wel Tinus’ beëdigd koffiezetter. Tevens papiersnijder. Sorteerder van formulieren. Perforeerder. Plakker. Nieter. Een manusje van alles in het huisdrukkerijtje van een ziekenhuis. Het was het laatste ongeschoolde baantje dat eind jaren ’70 op mijn pad kwam. Ik had mijn VWO-diploma op zak en als dokterszoontje lag het voor de hand dat ik ging studeren, maar ik wilde geestelijk met rust gelaten worden. Dus verkoos ik debiliserende jobs boven de universiteit. De meeste baantjes hield ik niet vol omdat ik werd uitgekafferd wegens onhandigheden. Not one of the guys.

De reden waarom ik in het drukkerijtje bleef hangen was baas Tinus. Een hartelijke, geduldige en vriendelijk vent met een geinkop die knipoogde. Slechts een paar jaar ouder dan ik was Tinus een stuk burgerlijker. Huisje-boompje-beestje. Andere wereld! Toch klikte het, misschien ook omdat ik zijn enige personeelslid was. Gewend aan kijvende ouders en vloekende managers, bloeide ik onder zijn vleugels op tot Werknemer van de Maand. Ik voelde me gewaardeerd, misschien wel voor het eerst van mijn leven.

De drukkerij was onderdeel van de Technische Dienst, gelegen in de laagbouw naast het eigenlijk pand van het ziekenhuis. Bovenbazen kwamen bij ons zelden over de vloer en kon je tijdig spotten door het raam. Voor gewone stervelingen was ons hok echter een zoete inval, want Tinus nam de tijd voor hen. Van schoonmaakster tot arts-in-opleiding, iedereen vond bij hem een luisterend oor. Als koffiezetter annex luistervink genoot ik van de dialogen.

Natuurlijk klopten ook de heren van de Technische Dienst aan voor de laatste roddels. Dan zette Tinus de stampende offsetpers even stil. ‘Bakkie doen Rein?’ Sommige lieden vroegen zich hardop af of ik kapsones had. Immers, ik was via een uitzendbureau binnengekomen en sprak geen Rotterdams. Het zoontje van de dokter! Maar ik was ad rem en had geen praats. Zo werd ik als vanzelf one of the guys. Een acceptatie die ik op school met node had gemist.

Natuurlijk kon het feestje niet eeuwig duren. Zo had ik de neiging om van ieder mens dat aardig tegen mij deed een Best Friend Forever te maken. Ook van Tinus. Ik kwam bij hem thuis om biertjes te drinken op de driezitter-met-plastic-folie-tegen-slijtage. Of we gingen joggen om halverwege een shagje te roken. Tijdens ziekenhuisborrels luchtte hij zijn hart over zijn huwelijk. Bij mij vond hij een luisterend oor. Maar een intellectuele uitdaging kon hij me niet bieden. Daarvoor had ik mijn vrienden uit de kroeg. Die waren uitgerust met academische breinen. Hoezeer deze wereldjes van elkaar verschilden bleek tijdens een feest dat ik zou geven in het statige pand van mijn ouders. Daar lag geen folie over de driezitter.

Tinus stond er verloren bij die avond. Hij had geen aanspraak. ‘Bakkie doen Rein?’ klonk het steeds als ik in zijn buurt kwam. Mijn vrienden kletsten over literatuur, film en muziek. Bij hen kon je niet terecht voor ziekenhuisroddels. En ik wilde me als social butterfly geen zorgen maken over een vreemde eend in de bijt. Na een zoveelste ‘bakkie doen?’ was Tinus vertrokken. Ik voelde me schuldig, maar was een inzicht rijker. Misschien was ik niet one of the guys. Gewoon het zoontje van de dokter. Hoogopgeleid. Verwend. Verdwaasd. Verloren?

Na een jaartje opbloeien als manusje van alles werd het tijd om uit te vliegen. Ik zou me inschrijven als student in Utrecht. Voor een intellectuele uitdaging. Misschien konden ze me daar ook waarderen. Met Tinus deed ik een laatste kop koffie. Mijn eerste in ons hok, door hem gezet. Het smaakte niet bitter. Bij het afscheid gaf Tinus een knipoog met zijn geinkop.