‘Loser’ is de term die gebezigd wordt voor dit type. Voor iemand die er maatschappelijk weinig van gebakken heeft, die speelbal lijkt van het lot. Mijn bron werkte nog steeds als bestelchauffeur voor een bedrijf dat linnengoed verhuurt. 40 jaar geleden waren de busjes herkenbaar aan een logo van een man die zijn gezicht afdroogt. Met grimmige blik, alsof hij net een lijk aan stukken heeft gezaagd.
Ikzelf was tijdelijke kracht. Zeer tijdelijk. Al na een maand werd ik ontslagen. Niet opgewassen tegen de stress van bezorgwerk. Het gejakker, het gejaag. Te weinig stamina om loser te worden. Om maar niet te spreken van de blikschade aan mijn busje.
De oud-collega die ik had opgespoord wilde ik interviewen voor mijn autobiografische roman Keukendrinkers. Die gaat over een schoolverlater die uitzendbaantjes afwerkt op zoek naar zielenrust. Ik had krenten voor mijn pap nodig. Jargon, anekdoten, roddels.
Ik herkende hem vaag. Hij mij in het geheel niet. Hij moet het vreemd gevonden hebben dat ik na zo veel jaren wilde komen lullen over een baantje dat ik slechts vier weken had volgehouden. Schrijvers, daar zit een schroefje bij los, zag ik hem denken. Hijzelf was evenzeer toe aan een onderhoudsbeurt. Jaren van jakkeren en jagen hadden hem afgemat. Arbeid waarvoor ik had bedankt. Zo iemand een ‘loser’ noemen getuigt van kortzichtigheid.
Het was zijn woning die indruk op me maakte. Smoezelig, half geverfd, niets aan de wanden. De chauffeur had geen enkele moeite gedaan om de schijn op te houden. Ongehinderd door burgerlijke schaamte. Dat kreeg mijn respect. Dus waarom moest ik dan huiveren?
Omdat ik het herkende. Mijn flat oogt net zo verwaarloosd. Daar heb ik een goede reden voor, maak ik mijzelf graag wijs. Het is een werkhok dat ik gebruik om monomaan in te typen. Inrichting, dat leidt maar af. Een garage ga je ook niet opleuken! Maar ik wantrouw mijn analyse. Als het me werkelijk koud laat hoe mijn flatje eruit ziet, zou ik me ook niet schamen voor de meteropnemer. Gelukkig kun je de standen tegenwoordig zelf doorgeven.
Daarmee ben ik nog niet uit de brand. Van de zomer krijg ik een filmploeg uit L.A. over de vloer. Yep. Een productiemaatschappij die documentaires maakt voor o.a. Netflix. Ze komen me interviewen over een onderwerp waar slechts een enkeling verstand van heeft. Hebben we het nog wel over, als het echt concreet wordt. Of na afloop, als ik eruit gesneden ben (‘wat een loser!’).
Voor die tijd moet ik mijn appartement opknappen, want dat promoveert straks tot decor. Mag ook wel die make-over, na twee decennia van uitwonen. De meeste mensen zouden een moord doen voor zo’n riante, betaalbare penthouse met uitzicht op een kanaal! Maar ik voel me een geketende kamper zonder bestelbusje. En het is zo veel werk. 17 deuren, 18 ramen, 7 radiatoren + een wirwar aan verwarmingsbuizen. En die muren! Overal muren!
De make-over en het interview zullen mijn ego ongetwijfeld een boost geven. Voor ware eigendunk duik ik liever in een schrijfsel. Zo’n blog over een antiheld die ervan gruwt de schone schijn op te houden. Die laat zien dat wij allen speelbal zijn van het lot. Tot het tijd is om aan stukken gezaagd te worden. Maar dan wel op Netflix.