Smeltend skai

‘Half VIJF!!??’ Mensen reageren vaak lacherig als ik antwoord geef op hun vraag hoe laat ik opsta. ‘Waarom zo idioot vroeg!?’ Dan haal ik mijn schouders op. Ik ben nu eenmaal het creatiefst als anderen slapen. Maar da’s slechts de halve waarheid. Ik sta ook zo idioot vroeg op omdat er ’s middags niets uit mijn handen komt. Dan zit ik op mijn bankje in de middagzon, verlamd en verkrampt, te wachten tot de lethargie verdwijnt. Alsof ik gegijzeld word door de tijd.

Die tijd is halverwege de jaren ’70. Mijn moeder had haar eerste zelfmoordpoging gedaan en was opgenomen met een kampsyndroom. Ze zou maanden wegblijven. Niet dat wij het verschil merkten; ze zat toch altijd op haar kamer in haar verleden te graven. Als wij thuis kwamen van school troffen we een verlaten woonkamer, badend in de middagzon die op het skai bankstel brandde. Ik ging dan naar mijn kamertje om weg te dromen voor mijn terrarium.

Mijn moeders opname was voor mijn vader een uitgelezen kans om het eens helemaal anders aan te pakken. Hij nam een ‘kindermeisje’ in dienst: Ineke, een gezellige blonde volksmeid die ooit zijn assistente was geweest. Zij noemde mijn vader flirterig ‘doc’, hij gaf haar een petsje op haar derrière als die langs denderde. Andere tijden.

Met haar komst werd de woonkamer een open huis. Mijn zus nodigde vriendinnen uit, ik een schoolvriend die afkwam op mijn zus en haar vriendinnen. Die maat was vroeg mannelijk, met baard op de kin en in de keel, ikzelf nog een joch dat liefst voor zijn terrarium zat. Iedereen dronk thee, rookte Pall Malls, kletste. Flirtte. Ik zat er voor spek en bonen bij, op het smeltende skai, de minuten aftellend tot de middag was afgelopen.

Soms wisselden Ineke en mijn maat schalkse anekdoten uit, over tongzoenen in de fietsenstalling en zo. Ik luisterde dan met rode oortjes toe tot mijn spek en bonen in de middagzon geroosterd waren. Tot vermaak van Ineke, die me vroeg of ik wel eens oorzoen had gehad. Ik schudde het hoofd. Ze kwam naast me zitten en gaf me een zuigzoen op het oor. Die deed gemeen zeer. Ik vluchtte naar mijn kamertje, meer vernederd dan verminkt.

Een paar weken later was mijn moeder genezen verklaard van haar kampsyndroom. Ze zou terugkomen. Maar mijn vader wilde zijn gezelligheid niet zonder slag of stoot opgeven. Hij vroeg ons of we haar nog wel in huis wilden hebben. En zo ja, onder welke voorwaarden. Ik haalde mijn schouders op. En ging weer voor mijn terrarium zitten.

Van mijn moeder werd geëist dat zij gezellig zou worden. Ineke zou haar leren hoe dat in zijn werking gaat: belangstellend aan de kinderen vragen hoe het op school was, of ze nog een kopje thee willen, koekje erbij… Pall Malletje… Mijn moeder heeft het geprobeerd. Ze zat naast mij op het smeltend skai, verlamd en verkrampt, de minuten aftellend tot de middag was afgelopen. Eigenlijk was dat oorlogskamp haar enige thuis.

Het heeft een eeuwigheid geduurd voordat ik wist waar ik zelf thuishoor. Niet op een bankje nee. Mijn vaste stek is voor het toetsenbord, lang voordat de wereld ontwaakt. Dan kan ik opgaan in mijn schrijfsels, afgeschermd van stadse ruis en oorzoenen. Tot mijn inspiratie in de middagzon verdampt. En de gezelligheid in mij wordt gebrand. Koekje erbij?