Unieke casus

‘Blijf je eten?’ vroeg X. me nogmaals. Hij was gekrompen. Dat mag als je de drieëntachtig gepasseerd bent, maar hij was al klein van stuk toen hij 38 jaar geleden mijn psychiater was. Zijn zwarte haar was grijs geworden, nog steeds schouderlang, dat wel. En hij had nog steeds die oogopslag van een Apache. Een gepensioneerd opperhoofd.

Oorspronkelijk was X. een studievriend van mijn vader. Hij had zich gespecialiseerd in jeugdpsychiatrie. Toen ik begin jaren ’80 tegen mijn vader had gezegd dat ik last had van onbestemde angstgevoelens en daar met iemand over wilde praten, had hij X. gebeld. Die zou me kosteloos behandelen. Artsen onder elkaar, zo ging dat toen.

Van de gesprekken met X. kan ik me vooral herinneren dat ik er niets aan had. Misschien was ik te eigenwijs, misschien waren mijn klachten te vaag. Of hij vermoedde een gevalletje ‘levendige fantasie’. Dat ik hem 38 jaar later benaderde was dus niet om de therapie voort te zetten. Ik wilde hem interviewen voor de biografie van mijn moeder. Welke indruk had Coef op hem als psychiater gemaakt? Had hij iets had gemerkt van de onveilige sfeer bij ons thuis door haar agressie? Of van haar groeiende paranoia? En kon hij me vertellen hoe erfelijk schizofrenie eigenlijk is?

Hij herkende mijn achternaam wel. Mijn persoon niet. Ook niet toen ik weer bij hem op de stoep stond. Hij deed zelfs wat afstandelijk, alof hij ’t niet helemaal vertrouwde. Misschien was ie bang dat ik zijn collectie zou stelen. Want zijn huis stond vol antieke, opgezette diertjes uit de tropen. Verder geen vrouw, kind of kleinkind te bekennen, terwijl er zat foto’s aan de wanden prijkten. Hij schonk me een glas water in. Ik wilde een slok nemen, maar het rook vreemd. Toen het ijs gebroken was zette ik de recorder aan. En begon hij te praten.  

Ik kon me lastig op hem concentreren omdat ik me ons wederzien anders had voorgesteld. Enthousiaster. Bruisender. Welkomer. Ik moest toch – zelfs als 23-jarige – indruk op hem gemaakt hebben? Ik kon toen al lullen als Brugman! Een unieke casus! Misschien was mijn vlotte tong wel de reden waarom hij mijn klachten indertijd niet serieus had genomen.

Want X. was zo’n psychiater die niet van lullen hield, maar van poetsen. Dat had hij gedaan als geen ander, gezien de wapenfeiten op internet. Een schitterende carrière! Misschien praatte hij daarom liever over zichzelf dan over mijn gekke moeder. Daarbij, hij had destijds niets vreemds aan Coef gemerkt. Ja, ze deed de gordijnen wat vroeg dicht, en ze klaagde over roddelende patiënten. Maar dat deed iedere artsenvrouw.

De uren verstreken tot de recorder uitpuilde van de onbruikbare info. Ik vond het ongepast om hem te onderbreken, maar begreep nu wel waarom hij zich mij niet kon herinneren. Hij vroeg of ik bleef eten. Ik begon het benauwd te krijgen. Het huis was zo stil. Al die dooie diertjes die me aanstaarden. Ik rook nog eens aan mijn glas water, zonder een slok te nemen. Zou hij zijn gezin hebben opgezet in de kelder, om daar in alle rust van hen te kunnen genieten?

X. zou me nog een paar keer vragen of ik wilde blijven eten. Steeds bedankte ik. Toen hij uitgepraat was stond ik resoluut op. Recorder uit. Jas aan. Haastige groet. Trein halen! Ik was er vandoor voordat ik bijgezet kon worden in de eeuwige jachtvelden van zijn kelder. Waarmee ik gelijk mijn laatste kans verspeelde om erkend te worden als unieke casus.