Ventje
© Coef Hannik, zomer 1962

zoon: Jezus pap, moet dan nou?
vader: Hoor eens, als ik zelfs dood niet mag roken, wanneer dan wel! Bovendien, we wandelen in de buitenlucht, dus je moet niet zo piepen.
z: Dat was ik bijna vergeten, dat je zo’n hork kon zijn. Meneer-de-dokter-die-recht-heeft-op-genot-omdat-ie-zo-hard-gewerkt-heeft.
v: Door dat harde werken kon jij anders studeren tot je een ons woog!
z: Alsof dat me wat heeft opgeleverd. Allemaal flutbaantjes.
v: Wou je mij daar de schuld van geven? Je dominante pa die het altijd gedaan heeft! En anders je gekke moeder wel. Had je me niet wat minder buik kunnen geven?
z: Ik vond het leuk om je even oud te maken als ik nu ben. Minder buik zou geschiedvervalsing zijn geweest. Wees blij dat ik je na 13 jaar weer tot leven wek.
v: Je gaat me toch geen woorden in de mond leggen hè?
z: Natuurlijk niet. Ik verzín je niet, ik zet je ‘aan’ in mijn hoofd. Bij een schrijver komen personages als vanzelf tot leven.
v: Personáges!? Je edelmoedige vader zal je bedoelen! En waarom zet je me eigenlijk aan? Ik dacht dat je opgelucht was van me verlost te zijn.
z: Ben ik ook. Maar soms mis ik je.
v: O ja? Vertel.
z: Nou. Ik mis je gezelligheid. Je luisterend oor. Je bullshit detector. Je trotse blik als ik je aan het lachen had gemaakt, waardoor ik me minder mislukt voelde.
v: Da’s fijn om te horen, ventje.
z: ‘Ventje’… da’s lang geleden, dat ik zo genoemd werd.
v: Vind je het kleinerend?
z: Neenee. Ik moet even slikken, that’s all. Maar ik heb je gereanimeerd om me gezelschap te houden tijdens mijn wandeltochten. Zodat ik een ander geluid hoor dan mijn eigen gemaal.
v: Wist je dat Dickens dat ook deed, lange wandelingen maken? Soms wel 20 mijl per dag. Door het stinkende Londen van de 19e eeuw.
z: Dat bedoel ik nou! Zoiets had ik zelf nooit geweten.
v: Ik zie je wel lopen hoor, langs het kanaal, met die zorgelijke blik. Meer marcherend dan mijmerend. Waarom neem je geen vriendin op sleeptouw, of een kameraad? Vroeger bracht je de leukste meiden mee naar huis. En je had een vrachtlading vrienden.
z: Die vriendinnen hebben nu allemaal een normale vriend, pap. En mijn vriendenkring is verpieterd sinds ik al mijn energie in schrijven steek.
v: Waarom is dat zo belangrijk voor je? Toch niet vanwege je vader?
z: Ha! Als je eens wist hoe vaak ik heb gedroomd van jouw teleurgestelde zucht! Maar dat schrijven doe ik vooral voor mijzelf. Ik wil dat er iets wezenlijks uit mijn handen komt. En als ik in mijn eentje wandel, kan ik op verhalen kauwen.
v: Samen met je dooie vader. Gaat het eigenlijk wel goed met je?
z: Jawel. Ik heb leren leven met mezelf.
v: Kijk eens even aan. Hoe doe je dat?
z: Door contact te maken met mijn lezers. Een boek schrijven kost me járen van eenzaam zwoegen, en als het dan eindelijk gelezen wordt, merk ik daar weinig van. Daarom schrijf ik nu weer verhalen voor Facebook. Dan weet ik gelijk of er iemand ontroerd wordt of moet schateren. Ik geniet van die reacties – alsof ik weer een vrachtlading vrienden heb.
v: Klinkt goed, ventje.
z: Hé, nu kijk je me aan zoals dat je vroeger deed, als ik je aan het lachen had gemaakt.
v: En jij kijkt nu net als je moeder, met die fonkel in je ogen.
z: Besef je wel hoe angstaanjagend dat compliment is?
v: Count your blessings! En ik moet terug naar het Hiernamaals. Heb God beloofd naar zijn spit te kijken. Die man is erger dan mijn ergste patiënt. Vind je het goed als ik een laatste sigaretje opsteek?
z: Ik heb zelfs een vuurtje voor je.
v: Fijn. Boven hangen overal bordjes met ‘rookvrije eeuwigheid’. Ik had goddomme voor de hel moeten kiezen. Daar zit je moeder en die heeft de grootste lol naar het schijnt.
z: Weet je dat ik ook wel eens een peuk opsteek? Bij een glas wijn op een terrasje. Als ik wil mijmeren in plaats van kauwen. Niet tegen God zeggen hoor. Zelfs een schrijver heeft recht op genot.
v: Volgende wandeling weer samen doen?