Verlossing

Hoe je geboorte verliep. Hoe je ouders het beleefden. Wat voor baby je was. Wie kan zeggen dat hij alles weet over de eerste maanden van zijn bestaan? Die van mij zijn uitgebreid vastgelegd in een album. Wat Coef aan moederliefde niet kon opbrengen, probeerde ze goed te maken door alles over haar baby’s te archiveren. Als een researcher. Voor de annalen?

Niet dat ik het boek ooit echt heb willen lezen. Iets eraan stond me tegen. Pas nu ik in de winter van mijn leven ben beland, word ik nieuwsgierig naar Het Begin. Naar het tijdsbeeld. Daarvoor moeten we terug naar de ouderlijke slaapkamer van ons spookhuis op de singel.

Hier wordt in juni 1958 hard gewerkt aan het nageslacht. Met resultaat. Coef voelt zich zwanger. Maar haar urine wordt steeds negatief getest. Ze laat zich niet van de wijs brengen, stuurt haar plas nogmaals op. En jawel hoor. Positief! Zou het een jongen zijn?

Coef, toch behept met ‘mannelijke’ trekken als agressie, daadkracht en een exact brein, krijgt nesteldrang. Ze schildert de slaapkamer en meubels, kletst urenlang met een zwangere vriendin. Ze is trots op haar vruchtbaarheid. Op haar lichaam. Voor het eerst in haar leven.

Besloten is thuis te bevallen. Er wordt een kraamvrouw bij het Groene Kruis gereserveerd. Die woont vlakbij en beschikt over telefoon. Ook een collega-arts van mijn vader wordt gecharterd. Eén belletje en hij zal op de stoep staan, compleet met verloskoffer. Desnoods kan mijn vader de bevalling zelf begeleiden. Ik ben uitgerekend voor eind januari.

Elke avond luisteren mijn ouders met de stethoscoop naar mijn hartje. Eenmaal menen ze er zelfs 2 te horen. Een tweeling? (Je moet er toch niet aan denken.) Ze hebben het gekscherend over ‘Flipje’, terwijl het kind – indien een jongen –  naar opa Rein vernoemd zal worden. Daarbij, Flipje wil helemaal niet. Coef is over tijd. Zelfs een lange autorit in de Kever over hobbelwegen kan de baby niet verleiden. Eigenwijs mannetje. Toen al.

Pas twee weken later is het zover. De vliezen breken! Mijn vader, óp van de zenuwen, hangt een bordje aan de deur dat ie geen spreekuur heeft. De kraamvrouw wordt ingeseind. Maar de telefoon van de collega-arts is voortdurend in gesprek. Wat nu? Mijn vader aarzelt niet. Hij bindt de verlosschoot vóór, om mij zelf op te kunnen vangen. Damn the torpedoes! PERSEN!

En jawel hoor. Langzaam maar zeker verschijnt er een koppie. ‘Een jongen!’ jubelt mijn vader als ik er helemaal uit ben. Mijn moeder straalt met uitgeputte blik. Baby Rein gluurt argwanend om zich heen, zet het dan op een brullen, om vervolgens de mond stijf dicht te houden waardoor deze niet gereinigd kan worden. Onmogelijk type. Toen al.

Foto’s, kaartjes, tekeningen, statistieken, handgeschreven tekst... Het babyboek is een uniek document uit een tijd dat er nog geen social media, fooncamera’s of videocamera’s bestonden en fotograferen iets was voor de happy few. De Genesis barst tevens van de ditjes & datjes die ik u zal besparen – tenzij u alles wilt weten over navelstrengen, placenta’s en hechtingen.

Daar zit hem de kneep. Het was vanwege de stortvloed aan details en de onCoeffiaanse zoetigheden dat ik het boek nooit echt heb gelezen. Babyboek? Dagboek van een gek! Of logboek van een laborante, dat was ze van origine. Ditmaal heb ik me niet van de wijs te laten brengen. Onvervaard wierp ik me in de maalstroom van feiten en stroop. Steeds als ik dreigde te verzuipen hoorde ik PERSEN! roepen.

Toen ik bij de passage over mijn geboorte was aangekomen kwam de handreiking. ‘Ik was heel erg ontroerd om daar het kindje te zien liggen dat ik maandenlang alleen maar hebt kunnen voelen bewegen,’ schrijft Coef hier. Ik slaakte een zucht. Slikte wat weg. En las door, nu niet langer voor de annalen.