De mooiste jaren van mijn leven heb ik doorgebracht op een kerkhof. Op het Geertekerkhof om precies te zijn, in het smalste huis van de stad om nog preciezer te zijn. Een antiek pand in hartje Utrecht, tegenover een pleintje met een kerk.
Mijn huisbaas was een éminence grise met zwarte wenkbrauwen. Deze jurist presenteerde zich graag in driedelig krijt, maar tijdens ons kennismakingsgesprek zat ie schaamteloos te vissen naar mijn persoonlijk leven. Wat mijn vader voor de kost deed, of ik een relatie had, hoeveel ik op mijn bankrekening had staan… Alsof hij materiaal verzamelde om me ooit te kunnen chanteren. Ik heb hem naar de mond gepraat omdat ik de kamer graag wilde.
Wat op zich een merkwaardige wens was. In Rotterdam had ik een complete etage tot mijn beschikking gehad. Maar daar zat hem de kneep. Ik was de weidsheid van de havenstad ontvlucht. En aangezien ik al jaren in Utrecht studeerde, besloot ik daar op mijn 27ste alsnog de student uit te hangen.
Mijn nieuwe thuis zat er vol mee. Dat heb je al snel met een pand dat slechts 2 meter 40 breed is. Als je de buitendeur opende stond je gelijk in de keuken met huisbarretje. Een ideale stek voor een barkrukintellectueel als ik. Mijn huisgenoten waren járen jonger, dus ik kon er moeiteloos stoer doen met mijn Rotterdams. De gezelligheid was als een warm bad.
Wat me niet lekker zat was de huurprijs: 500 gulden voor mijn 10m². Volgens een rekenmodel van de Huurcommissie moest die iets van 350 bedragen. Dus ik – als een stakingsleider – mijn huisgenoten mobiliseren. We moesten de huisbaas aanschrijven! Confronteren met de regels! Lagere huur eisen! Mocht hij niet akkoord gaan, dan zouden we de huurprijs zelf beperken tot 350 gulden! Mijn huisgenoten knikten schaapachtig.
Ik in de pen geklommen. Zoals verwacht weigerde de huisbaas de huur te verlagen. Een kamer in zo’n monumentaal pand op zo’n pittoreske locatie, dat was de huur dubbel en dwars waard! Ik weer in de pen geklommen. Groepsadvocaat ingehuurd voor advies. Die gaf me een compliment voor mijn strakke epistels. De barkrukintellectueel had zich ontpopt als openbaar aanklager! Met effect. De huisbaas kreeg het benauwd. Wilde met ons praten. Op neutraal terrein: bij de koster in de kerk op het pleintje.
Daar zaten we. Een man van God, een éminence grise, een vakbondsleider en een handjevol schapen. De huisbaas bleek een beroerd debater. Hij begon weer te jammeren over de monumentale waarde en de pittoreske ligging. Ik pareerde zijn geweeklaag met harde argumenten. Hij kon er geen speld tussen krijgen. Toen begon ie vuil te spelen. Hij zei dat ik te oud was voor een studentenhuis. Dat ik er niet thuishoorde. Dat ik allang een baan en eigen huis had moeten hebben. Hij zat te stoken als een consigliere. Ik kon er geen speld tussen krijgen. Even leek het of de koster voor me zat te bidden, maar die bleek in slaap gesukkeld.
We hebben gewonnen. De huisbaas moest de huurprijs te verlagen. Lang heb ik er niet van geprofiteerd, want kreeg een eigen flatje aangeboden. Maar ook de huisbaas had gewonnen. Want er is iets in mij gestorven, toen bij de koster. De barkrukintellectueel. De eeuwige student. Het gezelligheidsdier. Nog steeds, als ik een kerk bezoek om de weidsheid van het bestaan te bezweren, verlang ik terug naar Utrechts smalste kerkhof. Voor een warm bad.