Blog
- Categorie: Blog
Het begon allemaal met een handgeschreven brief die ik in mijn bus vond. Eerst dacht ik dat ie van een spiritueel genezer afkomstig was, maar de afzender bleek mijn onderbuurvrouw. Ze schreef dat ze verhuisd is. Niets van gemerkt.
Ik schrok van het bericht. Niet omdat we zo’n hechte band hadden, maar omdat ik gewend was aan haar geruisloze aanwezigheid. En zij aan die van mij, vermoed ik. Woonrust, 17 jaar lang. Een zegen. Bovendien cruciaal om het in onze prachtwijk uit te houden, zeker tijdens een lockdown.
In vorige woningen heb ik een allergie ontwikkeld voor geluidsoverlast. Vooral voor gescheld, dat klinkt invasief. Dieptepunt was een psychotische buurman die dag en nacht de boel bij elkaar schreeuwde. Nooit meer, besloot ik toen. Via uitgekiende woningruil ben ik in mijn huidige penthouse beland. Zonder bovenburen dus.
Maar nu gaat het appartement onder mij verhuurd worden. Aan vreemden. Een gezin met 13 krijsende koters. Een doedelzakspeler die thuis voor de fanfare oefent. Een klusser die ’s nachts de slijptol in de radiatoren zet. Dat ga ik allemaal horen, want de flat stemt uit de jaren ’50.
Als ik mijn doemscenario aan vrienden opbiecht, krijg ik steevast te horen dat het toch ook kan meevallen. Right. De enige manier waarop ik mijzelf gerust kan stellen is door het ergste te verwachten. En alvast maatregelen te treffen.
Mijn 4-stappenplan begint zo dicht mogelijk bij de gehoorgang. Zo heb ik een slaapbare hoofdbandkoptelefoon besteld. Kan ik ’s nachts een 9 uur durende geluidsopname van een waterval over mijn foon streamen. Let wel, mét schuimrubber dopjes in de oren, terwijl er naast mijn bed een ventilator staat te brommen in een dichtgeplakte kartonnen doos. Eens zien of mijn oren (die ik pas heb laten uitspuiten), in deze afleidingsmanoeuvre stinken.
Stap 2 bestaat uit het watteren van de slaapkamer. De vloer heb ik jaren geleden al in een visionaire bui geïsoleerd met een zwevende laag. Maar daarop ligt laminaat, en dat echoot als een gek. Moeten dus tapijttegels op, die ik ook tegen de wanden plak zodat er geen herrie via de muren in mijn hersenpan kan kruipen. Schrik ik ook niet wakker van eigen gesnurk.
In het ergste geval is er stap 3: de geluidsdichte bedstede. Oftewel een kamer in een kamer bouwen. Ook weer zwevend geplaatst, op de al zwevende vloer. Gemaakt van vuistdik multiplex, want massa is alles bij isolatie. En geventileerd, want de deuren moeten hermetisch sluiten. De kolossale isokist zal tevens dient doen als panic room bij home invasions.
Stap 4 wordt door mijn nieuwe (en ongetwijfeld muisstille) onderburen genomen. Zij dienen een klacht in bij de woningbouwvereniging, omdat ze gek worden van mijn gezaag, geboor en getimmer. Waarop een uitzettingsprocedure wordt gestart. Voor mijn persoon. Maar voordat het zover is lig ik vredig te snurken in mijn urbane grot, tot de ventilator uitvalt en ik aan zuurstofgebrek overlijd. Uitdrukkelijke wens in mijn testament is dat ik in mijn isokist begraven word. Voor dat stukje zuurverdiende safe space.
Passende soundtrack voor dit verhaal: What’s He Building? van Tom Waits
- Categorie: Blog
Ik heb lang een weerzin gekoesterd tegen Holland. Het platte landschap, de lompe bewoners, de schrapende keelklanken, de kneuterige films, de bloedeloze literatuur… niets kon deugen. Pas de laatste jaren realiseer ik me dat dit een kwestie van inprenting is.
Aanleiding vormt deze kiek. Gemaakt door mijn vader, kerst 1957. Op het eerste gezicht een verwaarloosbare foto: een overbelicht achterhoofd, onherkenbare gezichten, onduidelijke handelingen… Maar als vanzelf worden onze ogen getrokken naar de vrouw, tweede van links. En lijkt de foto geplukt uit een Nederlandse versie van The Americans, dat fotoboek waar ik het in een vorige blog over had. Dat komt doordat mijn moeder zo misplaatst oogt.
Dat was ze ook, omringd door de familie van haar man. Burgers die weinig hadden meegemaakt en nog minder van de wereld hadden gezien. Terwijl mijn moeder al een stormachtig bestaan achter de rug had in Indië. Holland, dat was een cultuur van melkboeren! Ze liet geen gelegenheid na om haar kroost dat in te peperen. Ik slikte alles. En bleef dat nog jaren doen.
Dat kwam mede doordat ik mijzelf een misfit voelde. Anders dan andere jongens, en later anders dan andere burgers. Een levensworstelaar met een onbruikbaar talent. En natuurlijk is het vreselijk romantisch om jezelf een Einzelgänger te vinden. ‘Rein Hannik, getormenteerd schrijver’ had er op mijn visitekaartje kunnen staan. Ik ben uniek! Sure. Als er geen internet had bestaan.
Sinds het web van de wereld een dorp heeft gemaakt, lijkt de aardbol vergeven van de outsiders. Die stuk voor stuk de meest fantastische kunst online presenteren. Stand-up comedians, straatmuzikanten, undergroundschrijvers, animatiemaker, decorontwerpers, no-budgetfilmers, motorfietsbouwers, striptekenaars, aquascapers. You name it. Een leger aan creatieve misfits, dat me bij iedere dip weer weet te inspireren.
De globalisering doet me ook beseffen hoe door-en-door Hollands ik ben. Dankzij de vermaledijde melkboercultuur word ik niet gemuilkorfd door een godsdienst, geterroriseerd door een dictatuur of vermorzeld door kapitalisme. Ik heb alle gelegenheid gekregen om mijn afwijkende zelf te cultiveren. Zou nergens anders kunnen leven. Daarom dank ik de Voorzienigheid op mijn blote knieën voor mijn nationaliteit. Ich bin ein Holländer!
Maar te veel driekleur, daar pas ik voor. Dus als ik deze foto bekijk en iets moet wegslikken omdat ik iets herken, laat me dan. Het motiveert mij om stukjes te schrijven waarmee ik contact kan maken met andere Einzelgängers. Zodat we ons samen wat minder einzel voelen.
- Categorie: Blog
Het bibliotheekboek was al maanden te laat. Ik had het kapot gebladerd. Elk van de 83 foto’s zat op mijn netvlies gebrand. Ik heb het over The Americans, het eerste echte straatfotografieboek van Zwitser Robert Frank. Gepubliceerd in 1958, toen America zich nog the beautiful waande, verslaafd was aan Coke en geloofde in Cadillac.
Zo niet de States van Frank. Hij zag armoede, racisme, kapitalisme en consumptie. Zijn visie is nog steeds rauw als steak; de korrel oogt grof door de lichtgevoelige film, de motion blurr overdadig doordat de sluiter Franks oog niet kon bijhouden. Gezichten kijken somber, hautain, argwanend, afwezig. Expressies die ik herkende als ik met mijn verrekijker uit het raam vierhoog vóór gluurde (of als het raam mijn smoel reflecteerde). De mens en zijn alledaagse wanhoop. Daar moest ik wat mee.
Eind jaren zeventig was ik twintig. Ik had mijn atheneum op zak en wilde fotograaf worden. Althans, dat dacht ik. Mijn portfolio zat nog in het hoofd. Bij het toelatingsgesprek namen de docenten van de academie me vertederd op. Ik hield mijn blik beschaamd op het fotoalbum vol kiekjes. Een Frank was ik nog niet nee. Eenmaal afgewezen ben ik gaan studeren, om tijdens het college uit het raam te staren, dromend van een wild bestaan als straatfotograaf.
Anno 2021 ben ik zo goed als blind aan mijn linkeroog. Het rechter houdt fier stand. Daarmee blader ik Google Images kapot met de beeldenhonger van een academiestudent. Want het internet is uitgevonden om ouderen een retrospectief te bieden van hun popculturele verleden. Zo kan ik dode helden nieuw leven inblazen – met het risico dat ze door de mand vallen. Ook Franks werk passeert de revue, want het bibliotheekboek heeft de verhuizingen niet overleefd.
Tot mijn opluchting staat The Americans nog steeds als een huis. Niet zozeer door de politieke context die de foto’s wederom tot hit maakt, maar door het poëtische commentaar dat Frank ermee levert. Hij toont de mens op zijn naaktst, met oog voor diens aangeboren onvermogen. Frank fotografeert zoals ik probeer te schrijven.
Hij blijkt trouwens van oorsprong een keurige modefotograaf. Maar dan wel een met een even brutale als onopvallende verschijning. Dat vermoedde ik al in ’79. Wat ik toen niet wist is dat ie de 83 foto’s uit 28.000 contactafdrukken heeft geplukt. Zo wist Frank De Amerikaan te destilleren uit een waterval van impressies, om hem te maken tot een tijdloze Mensch.
En nu schettert Miles uit mijn boxen. Ga ik voor het eerst prat op mijn bouwjaar uit de fifties. En laat ik mij voor een laatste maal meeslepen door Franks duistere lust for life. Door zijn anti-perfectionisme, vrij van angst voor onscherpte of overbelichting. Het vertelt zoveel meer dan autofocusbeelden. De houtskoolschetser versus het kopieerapparaat.
Ik besef nu ook dat ik nooit straatfotograaf had kunnen worden. Omdat ik de onbeschaamdheid mis en een muggenzifter ben. Maar mocht het ooit mogelijk worden om via een implantaat met de ogen te fotograferen, dan kies ik voor het linker. Dat kiekt met een defecte lens, maar kijkt daardoor met de brutaliteit van een academiestudent.
- Categorie: Blog
Ik weet ’t. Ze is gitzwart en dat brengt ongeluk. Het betonnen trappenhuis oogt grimmig. De lichtinval is als die in een crematorium. En buiten liggen vervuilde sneeuwresten die nooit lijken te verdwijnen. Ik heb nog een lange weg te gaan qua poezelige kattenfoto’s. Maar onze liefde is onmiskenbaar.
We hebben elkaar een jaar geleden leren kennen. Steeds als ik mijn fiets uit het hok haalde of hem opborg, kwam ze me mauwend tegemoet. Spontaan, alsof ze iets in me herkende. Dat kan kloppen. Net als ondergetekende is ze een ongegeneerde vrijkous. Liefst wordt ze opgetild en uitgebreid gekroeld. Daar trek ik wel een kwartier voor uit. Langer durf ik niet, omdat de buren dan misschien een BOA bellen. Anderhalve meter!
Ik heb haar Poesje gedoopt. Nee, bijster origineel is dat niet. Maar onze liefde heeft geen poespas nodig. Soms, als de eenzaamheid op de bagagedrager mee naar huis is gefietst, één arm om mijn middel geklemd, en mijn hart van steen lijkt, word ik door haar bij het hok opgewacht. Dan mag ze mee naar boven. Krijgt ze melk van me, die ze gulzig soldaat maakt. Daarna gaat ze op mijn beddensprei liggen, in een verleidelijke pose, als une chatte fatale. Dan moet ik sterk zijn. En haar met zachte hand de deur uit werken.
Want ik vermoed dat Poesje al samenwoont met een ander. Ze is te weldoorvoed voor een zwerfkat. Te aanhankelijk. Natuurlijk, de verleiding is groot om die chip uit haar te peuteren en haar een halsband om te doen met een fotootje van haar nieuwe vriendje. Maar onze liefde moet onbezoedeld blijven. Liever neem ik naast haar plaats in het trappenhuis, om samen naar de eeuwige sneeuw te turen. Zwijgend, zoals geliefden dat kunnen. Tot mijn hart niet langer van steen is.
- Categorie: Blog
Ik houd van strenge vorst. Niet omdat ik iets met Elfstedentochten, après ski of Glühwein heb, maar omdat ik bij de huidige temperatuur normaal lijk. Omdat het dragen van twee truien even legitiem is. En iedereen zich een kelderbaby voelt.
Volgens de Medische Encyclopedie uit 1959 – de door mij geheel herziene editie – bestaan er twee uitersten op het gebied van baby’s: de smoorbaby en de kelderbaby. De smoorbaby heeft van zijn moeder te veel warmte gekregen. De liefde was overdadig, verstikkend zelfs. Eenmaal volwassen krijgt deze persoon het snel benauwd. Hij slaapt ’s winters met het raam open, is verslaafd aan outdoor actie, gaat vaak vreemd en heeft een drang om carrière te maken.
De kelderbaby is een resusaapje. Dit kind heeft zo weinig knuffels van moeder gekregen dat er een chronische, emotionele onderkoeling is ontstaan. Eenmaal volgroeid is deze persoon immer op zoek naar een vaste relatie, maar wantrouwt hij de liefde evenzeer. Hij draagt te warme kleding en slaapt onder te veel dekens, omdat die hem de illusie van koestering bieden. In de maatschappij stelt hij zich liefst verdekt op, tot de IJsstorm des Levens is uitgeraasd.
Als ik zie hoe uitgebreid mijn moeder mijn jeugd heeft vastgelegd, moet ik haast wel een smoorbaby zijn geweest. Honderden dia’s, foto’s en beschrijvingen heeft ze me nagelaten. In tegenstelling tot veel Facebookvrienden, die nauwelijks materiaal van hun jeugd rest omdat hun ouders niet op het idee kwamen of niet creatief waren. Ik ben verwend! Dus waarom heb ik dan twee truien aan?
The devil is in the detail. De dagboeken die mijn moeder bijhield van mijn kindertijd zijn minutieuze, welhaast uitputtende beschrijvingen van elk scheetje dat ik liet. Ze lezen als het logboek van een antropoloog. Niet verwonderlijk. Ze was werkzaam geweest als laborante en blonk uit in toewijding en precisie. Op papier lijkt ze een betrokken moeder. Maar een knuffel kan ik mij niet herinneren. Niet één. Alsof ik voor haar een pedagogisch proefdier was.
Allez, we gaan geen drama maken. Met de jaren heb ik geleerd om begripvol naar mijn ouders te kijken. Hoe strenger het vriest, hoe milder mijn blik. Ze probeerden ook maar wat. Misschien was mijn moeders documentatiedrang een poging om haar gemankeerde liefde te uiten, was ze zich onbewust bewust van haar tekortschieten als ouder en waren die babyboeken de enige optie om haar kroost iets te bieden. Haar manier van smoren. Toch?
Rest de vraag of ik een afstandelijke ouder zou zijn geweest. Een keldervader. Want als ik een verhaal schrijf waarmee ik lezers probeer te raken, moet ik een methodische, bijna kille werkwijze hanteren, die toewijding en precisie vereisen. Anders gezegd: om u wat te laten voelen moet ik te werk gaan als een taallaborant.
Maar voordat u zich nu een proefdier waant, als mijn verhalen en mijn moeders foto’s u iets doen, en ik me bij iedere reactie even een smoorbaby voel, dan is haar gemankeerde liefde toch goed terechtgekomen? Alsof ik een draai heb weten te geven aan de genetische vervloeking. Maar of ik haar dankbaar moet zijn… Allez, we gaan geen therapie doen. Wees blij dat ik een van mijn truien uittrek.