Blog
- Categorie: Blog
Als er een type sporter bestaat dat ‘bootcamper’ heet, dan ben ik er een. Met een welhaast maniakale zelfdiscipline jaag ik mijzelf driemaal per week naar de sportschool. DO IT REIN! schreeuwt de inner sergeant dan in mijn oor, DO IT! In de gym word ik een echt mannetje.
Ik train niet omdat ik het lekker vind, maar om de fysieke aftakeling af te remmen. Mijn gekreun onder de barbell is een hartenkreet om weer een jonge god te lijken. Een verloren wedstrijd uiteraard. Bovendien: schoonheid is niet wat je in de spiegel ziet, zo weet ik van de eenzame crawlers.
De zwemster op de foto spotte ik half november in het Merwedekanaal. Het was een milde dag, maar het water moet toch bloody cold geweest zijn, zelfs in een wetsuit. Een echte doorzetter. Ze deed me denken aan mijn ex.
Die heeft nooit aan sport gedaan, maar is van de ene op de andere dag gaan duurzwemmen. Meer dan vier kilometer legt ze nu af, achter elkaar, in een plas vol snoekbaarzen. Toch is ze geen bootcamper. Ze doet het omdat ze het lekker vindt. Het zijn ook niet haar meterstanden die indruk op mij maken. Het is haar stijl. Ze crawlt spettervrij. Een schouwspel zó sierlijk, dat het waterballet lijkt. Zij is van het sporttype ‘swan’, zo heb ik besloten.
U voelt hem al hangen. Eigenlijk wil de bootcamper in mij een swan zijn. Want bankdrukken voor de eeuwige jeugd, dat voelt soms wat pathetisch. Alsof de essentie van het leven me ontgaat. Immers, ouderdom is uitgevonden om ons duidelijk te maken dat schoonheid niet draait om de ‘wat’ maar om de ‘hoe’.
Dus als u straks in het plaatselijke sufferdje leest dat er een ouwe lul in een te strakke wetsuit uit het Amsterdam-Rijnkanaal is gevist omdat hij met zijn gespetter te veel golfslag veroorzaakte voor passerende tankers, dan weet u dat deze bootcamper een laatste poging heeft gedaan om, statig gelijk een zwaan, de winter van zijn leven in te glijden. DO IT REIN! DO IT!
- Categorie: Blog
Ik houd van de metro. Niet vanwege haar efficiency, maar omdat er niemand voor de lol in gaat zitten. Je treft er zelden dagjesmensen aan, vrolijkheid lijkt er ongepast. Het is een vervoermiddel voor forensen en werklozen. Buiten is het donker waardoor het ochtendhumeur en de avondsomberte onbarmhartig in de ramen weerspiegeld worden. In de metro zien we elkaar zoals we werkelijk zijn.
Áls we elkaar zouden zien. Oogcontact is er taboe, iedereen houdt zijn portable escapisme in de aanslag. Vroeger was dat de krant, tegenwoordig verdwijnen we in de telefoon. Ikzelf heb de neiging om reizigers te tellen die voor zich uit staren; zielen die de eenzaamheid durven te omarmen of zich in een dagdroom verliezen.
Dan denk ik aan de metro van Parijs, met zijn exotische geuren en bulk van warme lucht die door de voorste wagen de halte ingeduwd wordt. Of aan die van Amsterdam, waarvan de intercomdame met een Amerikaans accent probeert te spreken. En die van New York, met zijn vol gekliederde en rammelende wagens, die Manhattan met de getto’s probeert te verbinden. De subway is het domein van de straatfotografie.
Maar dan wel met een rouwrandje. Ontdaan van autoriteit, biedt de metropool er een vrijhaven aan sujetten die zich bovengronds in de schaduw zouden ophouden. Zakkenrollers die loeren op open rugzakjes, straatmuzikanten die te luid spelen om een euro af te dwingen, scootertuig dat de regen mijdt op zoek naar mot. Alsof de mens zich hier een weg onder zijn beschaving heeft gegraven om zijn wortels af te tasten in de klei waaruit we voortkomen. Not a pretty picture.
Het beste zicht biedt een plaats achterin. Daar kun je zien hoe de metro voort dendert als een duizendpoot op steroïden, onwetend van het stille leed der passagiers. Koortsachtig op zoek naar licht, gedoemd om een bestaan in de duisternis te slijten. Tot er metaalmoeheid optreedt. En hij wordt weggesleept voor een roemloos einde op de sloop.
Slechts een enkel exemplaar weet aan zijn lot te snappen. Zoals wagen 6351 richting Spijkenisse. Op het eindstation knalde hij door de stootblokken heen, om opgevangen te worden door de vinnen van een kunstwalvis. Welk een poëtisch wereldnieuws! De bestuurder bleef ongedeerd, reizigers ontbraken. Als die laatsten er nog wel in gezeten hadden, zouden zij niet opgekeken hebben van hun smartphone. Terwijl het mooiste escapisme toch om ons heen gebeurt. Je moet er alleen oog voor hebben.
- Categorie: Blog
Met trillende hand ruk ik een Bud open in de keuken. In één teug drink ik het leeg. De alcohol verdwijnt in een kolk van adrenaline. Ik laat een boer ontsnappen. Dan volgt de stilte voor de storm. Iedere vezel in mij verkeert in staat van paraatheid. Alsof ik mijn hele leven naar dit moment heb toegeleefd. Wegkijken is geen optie meer. Mijn grens is bereikt.
Gisteren zweette ik nog peentjes bij de kassa van de speelgoedwinkel. ‘Voor mijn neefje,’ probeerde ik met een scheve glimlach. ‘Een cadeauverpakking graag.’ Goddank hoefde ik geen ID te tonen. De weg terug heb ik gesnelwandeld, want in mijn buurt willen ze nog wel eens preventief fouilleren, waarbij ze het vooral op oude witte mannen gemunt hebben. Geriatrisch profileren heet dat.
Even later had ik hem toch echt boven mijn open haard hangen, naast de laatste Sumatraanse neushoorn: de Nerf Supersoaker XP100. Bereik: meer dan 12 meter. Op de doos staat een disclaimer: niet geschikt voor kinderen jonger dan 8 jaar. Heavy duty gear.
Ik ruk een tweede blikje open. Ook dat sla ik achterover. Maar ik laat geen boer. Ik spits de oren. Hoor hoe de gelukszoekers buiten roekoeën. Fladderen. Alles onder schijten. Hoe ze bezit nemen van mijn balkon. Het balkon dat ik van mijn belastingcenten huur.
Ik pak de soaker. Hurk bij het aanrecht onder het geopende raam, de XP100 tegen mijn borst geklemd. Pomp stilletjes perslucht in het waterreservoir. Wacht af, azend op een moment van onachtzaamheid. Dan, als ze het niet meer verwachten, sta ik met een ruk op. Ik pomp nogmaals… richt... en spuit ze met een megastraal van mijn territorium af. PRAY AND SPRAY BABY! EIGEN BALKON EERST! MMBGA!
- Categorie: Blog
Natuurlijk ben ik weer de enige die op de fiets gekomen is. Verder zit iedereen veilig in zijn koekblik af te wachten tot ie aan de beurt is. Vier straten tel ik totaal. Die zijn alle vier hard nodig, want volgens een regelaar dienen er zich zo’n 800 zielen per dag aan. Populaire stek.
De gezelligheidsprijs zal de loods echter niet krijgen. Hij staat op een god verlaten fabrieksterrein nabij een god verlaten rangeertraject. Zo’n plek waar criminelen worden geript, gestolen auto’s worden omgekat en tegenstanders van het kartel met een tandartsboor worden doodgemarteld.
Het wemelt er van de zorgpro’s met mondkapjes en plastic schermen. Ze geven instructies aan automobilisten die droog kuchen. De situatie heeft veel weg van de set van een rampenfilm rond een epidemie, zij het met een cameraman die geveld is door het virus.
Aansteller! hoor ik mezelf zeggen terwijl ik opschuif in de rij. Mijn klachten zijn immers verwaarloosbaar. Ik heb geen verhoging. Geen droge kuch. Geen pijn op de borst. Die snotneus en vermoeidheid komen natuurlijk door overijverig trainen in de sportschool. Maar Hannik moet weer iets bijzonders mankeren. De krant halen. ‘Het was puur op wilskracht dat Rein het dodelijke virus wist te overwinnen!’
Als ik aan de beurt ben word er naar mijn burgerservicenummer gevraagd. Het zweet breekt me uit. Moet ik dat uit mijn hoofd weten!? piep ik gesmoord door mijn mondkapje. Welnee. Staat op je ID. Ik slaak een zucht van verlichting die mijn bril doet beslaan. Als de formaliteiten afgehandeld zijn moet ik plaatsnemen op een keukenstoeltje. ‘De elektrische stoel!’ grap ik zenuwachtig. Niemand lacht.
Een verpleegkundige met wattenstaafje nadert me behoedzaam. Hij zegt slijm af te willen nemen in mijn keel en sinus. Wat ie niet weet is dat mijn reflexen anders zijn dan die van gewone stervelingen. Invasieve handelingen doen mij op tilt slaan (een kwestie van een ongewone jeugd). Zo moest er ooit een oogoperatie onder plaatselijk verdoving afgeblazen worden omdat ik me verweerde tegen de chirurg. Aard van het beestje. Ik ben dus meer gespannen voor de coronatest dan voor de uitslag.
Als het staafje achterin mijn keel gestoken wordt moet ik alle zeilen bijzetten om de broeder geen klap te verkopen. Kokhalzend knijp ik in mijn vuisten. Dan begint ie te wroeten in mijn sinus, alsof er een biopt van mijn frontaalkwab afneemt. Net op tijd weet ik in mijn Zero-modus te geraken. Er vallen geen slachtoffers.
Nu zit ik weer op de fiets. Rillend, alsof ik gemolesteerd ben. Is dat wat ze bedoelen met lichamelijke integriteit? Aansteller! hoor ik mezelf hardop zeggen. Kan wezen. Maar bij een volgende epidemie word ik liever getest door een tandarts van het kartel. Heb ik tenminste recht op drama.
PS: De uitslag was negatief. Goed nieuws dus. Een kwestie van wilskracht mag ik aannemen, maar daar hoor je de krant niet over.
- Categorie: Blog
Het zelfbeeld slaat meestal toe als ik mijn flatje ontvlucht ben om een wandeling langs het kanaal te maken. Dan zie ik mijzelf lopen: een oudere man in een veel te zware lederen jas die met veel te grote stappen voort marcheert. Op de vlucht voor zijn schaduw? Of voor zijn transformatie?
Want er heeft zich in de loop der jaren een even geleidelijke als onverbiddelijke mutatie aan mij voltrokken. Op mijn twintigste had ik bakkebaarden en ging ik door voor stronteigenwijs. Op mijn veertigste had ik een commandocoupe en werd ik versleten voor uiterst eigenzinnig. Zolang je jong bent, is het spannend om af te wijken. Maar toen ik zestig werd en een baard liet staan, was ik opeens excentriek. Kon dat nog wel doorgaan voor sexy? En wat zal mijn volgende hoedanigheid worden? Een oude zonderling?
Zoals oom Franz dat was. Die had een poolbaard, ging gekleed in een eeuwige winterjas, leefde op chocoladerepen en was gezegend met een uitputtende kennis van de Olympische Spelen. Op de toppen van zijn kunnen wikkelde hij 27 zwerfkattenlijken in kranten om ze voor de eeuwigheid te conserveren. Volgens mijn moeder dreigde ik net zo’n viespeuk te worden. Dus werd 'oom Franz' voor mij een geuzennaam. Tot ik mijn eigen moeilijke zelf werd.
Zo’n zelf die anno 2020 dag in dag uit koortsachtig zit te schrijven in zijn flatje. Iedere dag typ ik iets manischer, iets fanatieker, iets grimmiger. Niet dat de buren veel merken van mijn desintegratie. Zolang de gordijnen van mijn appartement gesloten blijven is er geen sprake van decorumverlies. Zo word ik ook niet afgeleid door het schitterende uitzicht op het kanaal. Eigenlijk is mijn flat een ideale quarantaineruimte voor auteurs met fantoomcorona.
Maar wat te verwachten als ik straks 80 winters heb overleefd? Als mijn zelf te zonderling is geworden voor de maatschappij? Word ik dan als een vergrijsde, ungeheures Ungeziefer uit mijn flatje gezet en in Huize Zonnegloren aan de bingotafel vastgeketend? Zal ik eindigen als oom Franz die gedwongen werd opgenomen omdat zijn kattenmummies begonnen te stinken? (En die – tegen alle verwachtingen in – helemaal opbloeide in de inrichting door alle aandacht die hem daar ten deel viel!?) Planning van je oude dag heet dat.
Laat ik voorlopig vertrouwen op mijn genen. En een zwerfpoes in huis nemen. Een hoogbejaarde, valse kat die allergisch is voor smalltalk. Om haar dan zorgvuldig in kranten te wikkelen en voor de eeuwigheid te conserveren.
PS De foto is mijn profielfoto die verouderd is met Faceapp