Blog
- Categorie: Blog
Van Rien en Rein
Iedere ochtend als ik voor dag en dauw opsta, ben ik even alleen op de wereld. Er is dan geen teken van leven te bespeuren in mijn wijk. Of toch? Helemaal aan de andere kant zie ik wel eens licht branden. In net zo’n doortochtflatje als het mijne. Ook op de vierde etage. Maar ik denk niet dat het nóg een vroege vogel betreft. Volgens mij is het een nachtbraker. Een levensgenieter. Een Rien.
Als je zijn volle haardos zou wegshoppen en hem een baard zou opplakken, zou hij sprekend op mij lijken. Sterker, wie jeugdfoto’s van ons onder de loep neemt zou zweren dat we hetzelfde jongetje zijn geweest. Zelfs onze moeder dacht soms dat we Siamees waren! Misschien was dat ook wel zo. Op onze manier. Jaren geleden zijn we ieder ons weegs gegaan. Botsende karakters en zo.
Rien was zo’n kerel die onbevangen van het leven hield. Een dagjesplukker in hart en nieren en full time charmeur. Na de middelbare school is ie getrouwd met zijn high school sweetheart van wie hij vijf prachtige dochters heeft gekregen. Ook wist ie het, ondanks zijn moeite-met-leren, te schoppen tot topmanager-met-topsalaris. Hun herenhuis aan een sfeervolle Rotterdamse singel werd een zoete inval voor vrienden die van het goede leven houden. Iedere zaterdagavond was het raak! Soms, als zijn echtgenote hem zo bezig zag met zijn car dealer-babbel en afgetankte sherryglas, vond ze Rien een beetje oppervlakkig. Maar wat hij tekort kwam aan persoonlijkheid maakte hij goed met levenslust. Rien zorgde er altijd voor dat alles weer op zijn pootjes terechtkwam! Zijn glas stroomde over! Een beetje te veel, zo zou blijken.
Nog niet zo lang geleden is zijn vrouw erachter gekomen dat Rien al jaren buiten de pot piest. Met zo’n beetje iedere secretaresse waarmee hij ooit gewerkt heeft. Bij één heeft ie zelfs een zoon verwekt. Ook met het geld-van-de-baas is Rien niet altijd netjes omgesprongen. ‘Leningen’ volgens hemzelf, ‘diefstal’ volgens de accountant. Vorig jaar werd hij ontslagen door de directeur – nota bene zijn studiemaatje – omdat Rien zijn dure avontuurtjes als ‘zakelijke onkosten’ gedeclareerd had. Exit Prince Charming.
Aan passend werk is het lastig komen op zijn leeftijd, zeker ook omdat zijn drieduizend LinkedIn-contacten niets van zich laten horen. Daarbij heeft Riens vrouw haar trouwring door de plee getrokken en haar ex op straat gezet. Zijn dochters hebben hun moeders achternaam aangenomen. Zijn vriendin is er vandoor met haar spiritueel coach. En zijn zoon is genderneutraal geworden. Gedegradeerd tot uitkeringstrekker heeft hij zijn toevlucht moeten zoeken tot een kansenwijk vol tweedehands meuk, waar hij iedere nacht zit te dubben hoe hij zo diep heeft kunnen zinken. Dan grijpt hij wel eens naar de fles. En heeft hij al zijn positiviteit nodig om niet van de Dafne Schippersbrug te springen.
Gelukkig is Rien geen doorzetter. Om zijn gepieker wat te temperen is hij poëzie gaan schrijven. Ook niets voor Rien eigenlijk, creatief doen met taal. En de rijmelarij stelt weinig voor. Maar hij put er moed uit. Zo gaat zijn laatste gedicht over een imaginaire overbuurman. Over ene Rein, een levensworstelaar die moeite heeft met middelmaat & small talk, maar wel iedere ochtend het universum te lijf gaat met een onstuitbare schrijflust. Een survivor in hart en nieren.
Soms wil Rien een beetje Rein zijn. Lang duurt dat nooit. Want zit er in Riens glas altijd nog een bodempje levenswater, dat van zijn overbuurman ligt al jaren in de glasbak. Toch kijkt Rien iedere ochtend, voor het krieken van de dag, even uit zijn raam. Naar dat ene andere raam dat verlicht is in de duistere wijk. Om dan zijn nest in te duiken. En zich even niet alleen op de wereld te voelen.
- Categorie: Blog
Van de junkies
Tweemaal ben ik geopereerd aan mijn linkeroog. Tweemaal vond ik dat geweldig. Om te beginnen omdat ik daarna een tijd met een stoer ooglapje mocht rondlopen. Maar vooral omdat ik uit de narcoses ontwaakte met een sloot morfine in mijn donder – een doekje tegen het bloeden zeg maar. En mensen, laat u zich niets wijsmaken over liefde en zo, morfine is het mooiste dat er bestaat in het leven. Nooit eerder heb ik me zó verbonden gevoeld! Ik drukte de verpleegsters van Recovery op het hart dat ze de mooiste, liefste en hardst werkende wezens op aarde waren, en de chirurg vloog ik bijkans om de hals. Overstromen van geluk deed ik. Pas toen de dope langzaam uitwerkte en de pijn zijn intrede deed en de alledaagse lelijkheid zich aan me opdrong, moest ik denken aan de keerzijde. Aan een junkie die ik ooit gekend heb. Laten we hem Piet noemen.
Het zal zo’n dertig jaar geleden zijn geweest dat ik op een vrijdagavond met benevelde kop het sleutelgat van mijn huisdeur probeerde te vinden. Ik woonde in het smalste huis van Utrecht, iets van twee meter zeventig breed, met een keukenbarretje op begane grond. Plots stond er een lang, mager silhouet op een fiets naast me. Hij vroeg of ik hem wilde kopen, zijn gloednieuwe opoe. Voor slechts vijfentwintig piek. Eerst vertrouwde ik het niet. Ik keek eens goed om mij heen in het lantaarnlicht. Pas toen ik nergens politie zag, knikte ik, trok ik mijn poeplap en gaf ik hem een geeltje.
Aangezien ik met een slok op een echt mensenmens ben, nodigde ik hem uit voor een night cap aan mijn barretje. Onder het genot van blikje AH-bier vertelde deze Piet over zijn dagelijks bestaan. Over het non-stop jacht maken op fietsen en andere dingen van waarde waarmee hij zijn verslaving kon bekostigen. Al meer dan twintig jaar stal hij alles wat los en vast zat, vertrouwde hij me toe met gejaagde blik en knarsende tanden. ‘Wat een toewijding!’ merkte ik op als een begripvol barman. Maar Piet maakte vooral indruk omdat hij er een streng moreel besef op nahield. Zo waren roofovervallen voor hem de limit, daar deed ie never nooit niet aan. Terwijl ie toch uitgerust was met imposant uitgebeend postuur waarop een vierkante kop met nijdige underbite prijkte – een soort aan lager wal geraakte Wim de Bie leek ie.
Dat Piet meer was dan mooie woorden alleen bleek toen ik hem diezelfde avond nog eens vijfentwintig piek leende en hij het geld de volgende dag netjes kwam terugbrengen. Een junk waar je op kunt bouwen! wist ik. Steeds als ik hem in de stad trof, maakte hij even tijd voor een praatje, altijd met gejaagde blik en knarsende tanden. Fietsen kopen van hem deed ik niet meer, want ik had nu ook een moreel besef gekregen.
Iets van een jaar zou hij uit mijn gezichtsveld verdwijnen. Dat had achteraf gezien te maken met zijn metamorfose, want toen ik hem weer tegen het lijf liep bleek hij iets van twintig kilo te zijn aangekomen. Hij had een nette regenjas aan. Een sjawl om. Gekamde haren. Zelfs blosjes op de wangen – de moederszoon van Wim de Bie leek ie. U raadt het al: Piet was afgekickt. Een normale burger geworden. Hij trok netjes een uitkering. Huurde een kamertje bij een hospita. At iedere dag warm. Maar erg content leek ie niet met zijn nieuwe bestaan. Zijn blik was dof. Hij knarsetandde niet langer. Ik maakte me zorgen.
Een paar maanden later stuitte ik weer op Piet, opnieuw vlak bij mijn huis. In trainingspak was ie nu, met een afgesloten Batavus racefiets om de nek. Hij oogde uitgebeender dan ooit, had weer een gejaagde blik en vermaalde zijn kunstgebit als vanouds. ‘Het was de verveling,’ vertrouwde hij me even later toe aan mijn huisbarretje, een blikje AH-bier achterover klokkend. ‘Ik had niets meer om voor te leven.’ Piet was tijdens zijn drooglegging tot het inzicht gekomen dat hij op aarde was gezet om fietsen te stelen en dope te scoren. ‘A man’s gotta do what a man’s gotta do,’ vulde ik hem aan met de wijsheid van een herbergier. Piet verkreukelde zijn lege bierblikje en verdween in de nacht. Het was de laatste keer dat ik hem gezien heb.
Sinds ik geopereerd ben weet ik dat er een Piet in mij huist. Een euforiezoeker die hunkert naar dat ene gevoel dat het dagelijks leven me niet kan bieden. Soms hoop ik dat mijn halfblinde oog wat sneller kapot gaat en er dan uitgelepeld moet worden en dat ik dan heel veel doekjes voor het bloeden krijg van de zusters. Beetje laf eigenlijk, dat ik geen verantwoording durf te nemen voor mijn levensgeluk en gewoon aan de heroïne ga. Maar ik ben tot het inzicht gekomen dat ik op aarde ben gezet om verhalen te schrijven. Dus dan doe ik dat maar. Non-stop, als een toegewijde taaljunk. Met gejaagde blik en knarsende tanden, dat wel.
- Categorie: Blog
En de Stekel
Hij had mijn redder kunnen zijn. Mijn mentor. Een sprankje hoop in mijn overigens zo vrees’lijke jeugd! Over mijn tekenleraar op het lyceum heb ik het. Diepe indruk maakte hij op me, alleen al door zijn verschijning: rechtopstaande haardos, grijze Nietzschesnor, mosterdglasbril, tweedjasje en de motoriek van een gepensioneerd veldheer. Een impressionist pur sang, dacht ik. Maar vooral: een excentriekeling die mijn anderszijn begrijpt en mijn creatieve talent erkent! Dat laatste was belangrijk, want ik droomde van een carrière als striptekenaar. Ik nam me voor bij hem in het gevlij te komen. Maar er zat iemand tussen.
Datzelfde jaar kwam er een minstens zo afwijkende leerling in onze klas. Hij was pafferig, had stekeltjes (we schrijven halverwege de jaren zeventig!), droeg een veel te nette blouse en zelfs een das onder zijn Bommelcolbert. Uren en uren besteedde hij aan het huiswerk, waardoor hij met zijn alfabrein ook wist te scoren bij exacte vakken als Scheikunde. Maar bovenal viel hij op doordat hij zo verschrikkelijk beleefd en ijverig en braaf deed tegen de leraren, op het genante af. Hij wilde de ideale leerling zijn.
Om de een of andere reden hadden de onderwijzers een zwak voor deze persoonlijkheidsloze gozer. Vooral de tekenleraar, die altijd even de tijd voor hem nam. Durfde ik maar zo ideaal te zijn! dacht ik. Tot die een of andere reden uit de mouw kwam. De Stekel bleek de zoon van de Impressionist. Nou hoorde je wel eens van leraren met eigen kinderen in de klas die dan extra streng deden tegen die kinderen om niet de schijn te wekken dat ze hen voortrokken. Dus gaf ik me niet zonder slag of stoot gewonnen. Maandenlang deed ik verschrikkelijk beleefd en ijverig en braaf tijdens de tekenles, op het genante af. Het kon de leraar niet deren. Hij smoorde mijn dromen met zesminnetjes, terwijl zijn zoon op de ene negen na de andere getrakteerd werd. Radeloos besloot ik tot een radicale stap.
Die kans kreeg ik toen we vlaggen moesten tekenen. Ik koos voor de Japanse. Met reden. Nadat ik het rood van de zon met mijn waterverfkwastje netjes binnen de cirkel had aangebracht, liet ik een druppel ‘bloed’ in het wit vloeien – als creatief protest tegen keizer Hirohito die op dat moment ons land aandeed, en geïnspireerd door mijn moeders kampsyndroom. Een bloedende zon, dat zag ik andere leerlingen nog niet maken! (Die waren fantasieloos bezig hun Stars & Stripes en Union Jacks vol te kliederen.) Toen de leraar tijdens zijn surveillance langs mijn tafeltje kwam, hield ie acuut in. Hij pakte mijn schetsblok, keek me aan door zijn 120x vergrotende brillenglazen, gromde iets onverstaanbaars, haalde een Parker uit zijn colbert en kraste toen een kruis door mijn schitterende vlag. Alsof mijn borstkas met een bajonet bewerkt werd! Er huisde een kampbeul in deze impressionist.
Zo vader, zo zoon, zou spoedig blijken. Kreeg de jongen aanvankelijk mijn sympathie omdat ie nog raarder was dan ik, toen hij vanwege zijn verschijning geplaagd werd begon hij sarcastische opmerkingen te maken tegen een meisje dat met acne kampte. Wat waren haar puisten afzichtelijk! HAHAHA! Wat stonden ze op knappen! HAHAHA! Straks zou de hele klas onder de pus zitten! HAHAHA! Al spoedig kreeg hij de honers op zijn hand. En wist hij de bliksem van zijn eigen stekels af te leiden. Deze gozer is helemaal niet anders, dacht ik. Hij is laf.
Nou moet gezegd worden dat hij het als enig kind van zo’n pa ook niet makkelijk gehad moet hebben. Want de Impressionist spoorde echt niet. Zo had ie de gewoonte om stiekem blote vrouwen achterin de schetsblokken van zijn leerlingen te tekenen, en dan die leerlingen te confronteren met de vraag waarom zij blote vrouwen achterin hun schetsblok getekend hadden! Er huisde een vies mannetje in deze kampbeul.
De ontgoocheling luchtte me eigenlijk wel op. Niet langer hoefde ik me te verloochenen, ik kon weer mijn monsterlijke zelf zijn. Dus toen we als opdracht ‘perspectief’ kregen, maakte ik bijgevoegde SF-rampenprent. Het was zo’n tekening die zijn zoon gemaakt had moeten hebben, vol opgekropte agressie die er in dat aangepaste lichaam huisde. Toen de leraar langs mijn tafeltje kwam hield hij in alsof ik een terroristische aanslag aan het voorbereiden was. Hij trok zijn Parker met de zwier van een vlindermessenvechter, maar voordat ie een kruis in mijn 9/11 kon krassen wist ik het schetsblok met mijn romp te beschermen. Het was de enige keer dat ik uit de klas gestuurd ben.
Zo kon het gebeuren dat ik geen wereldberoemd striptekenaar ben geworden. Allemaal te wijten aan deze diabolische vader & zoon. Soms, als ik het litteken op mijn borstkas voel branden, google ik hem even. De zoon dan, want de vader zit inmiddels ergens in de hel blote vrouwen te tekenen. Volgens LinkedIn is de Stekel nu een big shot in de farmacie. Geen babyvet meer, noch stekeltjes of Bommeljasje, wel een ijzige blik die aast op kwetsbare zielen. Vast zo’n CEO die straks een streep door de prijs van het AIDS-medicijn zet om deze met 5000% te verhogen. Een rampenscenario waar ik dan weer fijn een tekening van kan maken.
- Categorie: Blog
In de Ardennen
‘MAAR DIT IS HELEMAAL NIET ZOALS IK HET BEDOELD HAD!’ galmt het door mijn hoofd als ik mezelf weer eens zie zwoegen in mijn van god verlaten flatje, de zoveelste hittegolf negerend, hamerend op een smoezelig toetsenbord alsof mijn leven ervan afhangt. ‘Ik zou nu eigenlijk ergens in de Ardennen moeten zitten,’ mijmer ik dan. ‘Aan zo’n lange eikenhouten tafel, met een geweldige vrouw en een dozijn kinderen en kleinkinderen, het bestaan vierend met een kan rosé, vers stokbrood en een salvo hartelijke schaters, met achter ons een natuurstenen huisje dat ik gekocht heb van de opbrengst van mijn tekenfilmstudio. Een echt Facebookleven, dat is wat wil!’
Helaas. Geen kinderen. Geen vrouw. Geen studio. Geen Ardennen. Zelfs geen klomp natuursteen. Voor mij geen zelfvoldaan terugblikken op een leven vol leven. Mij rest slechts een groezelig toetsenbord in een broeierig flatje. En een vreselijk koppige persoonlijkheid, die meer op Facebook zit dan erin.
Toch was ik ooit iemand die heilig geloofde in de maakbaarheid des levens. Dat je, als je je angsten, pessimisme en spanningen maar grondig genoeg aanpakt, het bestaan kunt boetseren in een bevredigend leven. De gouden bergen van de psychotherapie! Helaas trekt het leven zich geen reet aan van zachte wetenschappen. Het schaakt met een veel machtiger stuk: het Lot. De kleine lettertjes in je levenscontract.
Nou is er in mijn leven nooit sprake geweest van een ‘bedoeling’ in de zin van langetermijnplanning. Voor mij geen huisje-boompje-beestjewens of carrièredrang. Wel heb ik altijd gedaan wat mijn hart me ingaf, mijn dromen nagejaagd. Keer op keer tevergeefs. Laten we ter leedvermaak eens door mijn LinkedIn rennen.
Als schoolverlater werd ik door alle kunst-, foto- en filmacademies geweigerd. De zes academische studies die volgden heb ik afgebroken. De filmprogramma’s die ik vervolgens als vrijwilliger voor lokale radio- & televisie maakte leverden geen betaald werk op. Toen ik op mijn dertigste eindelijk mijn eerste boterham wist te verdienen als self made recensent-columnist-copywriter, brandde ik bij ieder baantje op door mijn perfectionisme. Ondertussen had ik verkering met de leukste vriendinnen denkbaar, maar nooit voelde dat als ‘forever’. Ik richtte bandjes op en zong het hart uit mijn lijf, maar hoorde alleen mijn valse ondertonen. Zelfs het hoongelach bij mijn stand-up comedy-optreden klonk niet overtuigend. En over mijn cursus deltavliegen hoeven we het al helemaal niet te hebben. De Wet van Behoud van Ellende had in mij de ideale posterboy gevonden.
Toch zult u mij niet op een midlife crisis betrappen. Laat staan op sterfbedspijt. Sterker, ik zou het allemaal precies wéér zo doen. Ben immers de optelsom van mijn eigen gepassioneerde geklooi. Dus waarom zit ik het laatste kwartaal van mijn leven dan zo wanhopig door te typen?
Misschien omdat ik me als schrijver een macht toe-eigen die ik met psychotherapie nooit heb kunnen verwerven. Als mijn leven niet maakbaar is, dan verzin ik er toch een! Een middelvinger naar het Lot zogezegd. Helaas wil de ironie dat ook een fictief leven dicht bij de realiteit moet blijven om te kunnen overtuigen. Daarom is de roman waaraan ik nu werk, over een dolende schoolverlater die zijn gouden jaren wegspoelt aan ongeschoold uitzendwerk en een desolaat uitgaansleven, autobiografisch van aard. Op de catharsis na. Dan stuur ik het lot van mijn held even bij. Door hem een beschermengel te geven. Deze intercedente, zelf beschadigd, gelooft in de puisterige jongeman en geeft hem zelfvertrouwen op een moment dat ik dat zelf met node gemist heb. Zo krijgt zijn betonnen universum even een hart. En daarmee het boek.
Natuurlijk eindigt het verhaal niet aan een eikenhouten Facebooktafel in de Ardennen. Want ook in een verzonnen levenscontract tref je kleine lettertjes. Ik licht slechts zijn levenstunnel wat bij, zodat hij kans maakt op een dozijn fictieve kinderen en kleinkinderen. Heel zelftherapeutisch van mij allemaal. Rest de vraag of ik van dat licht-in-die-tunnel op het laatste moment niet alsnog een aansnellende metrowagen zal maken, mezelf kennende...
- Categorie: Blog
Van huisvader P.
Eenmaal per jaar hebben we een etentje ter ere van P., ooit een boezemvriend van me. Gezellige uitjes zijn dat, met lekkere hapjes en leuke grapjes en warme woorden. Echt iets om op Facebook te delen. Maar dat doe ik niet. Omdat ik dat niet vind kloppen.
Om te beginnen is zo’n etentje bepaald niet de setting waarin ik P. zou plaatsen. Hij had een voorkeur voor down & out bars, voor dichtgerookte kroegen zonder zicht op de ochtend, waar je naast je pilsje automatisch een borrel ingeschonken kreeg en die ene lonkende meid een Oekraïense pro bleek. Het was in deze afvoerputjes der maatschappij dat P. zijn ‘quality of life’ vond.
Nou heb ik een broertje dood aan sukkels die hun gezondheid met studentikoze arrogantie door de plee trekken. Of eerlijker gezegd: ik vind dat je een kater moet verdienen, met intense discussies, genante danspartijen en liederlijke zoenpartijen. Met levenslust. Maar van P. kon ik het hebben, die passie voor nihilistische roofbouw. Sterker, het dwong respect af. Dat kwam doordat hij ten dode was opgeschreven.
Een kapot hart had ie. Artsen probeerden hem al jaren een transplantatie aan te smeren, maar die boot hield hij af omdat ie zijn quality of life dan op zijn buik kon schrijven. Medicijnen en zo. Bovendien gaat na zo’n operatie de klok tikken – vijftien jaar was de prognose toentertijd. Dan liever wachten tot er een mechanisch hart ontwikkeld werd. Om de tijd te doden moest ie natuurlijk wel stug doorzuipen en doorroken, zíjn manier om het onderste uit de kan halen.
Voordat ik nu weer met mijn wijsvingertje begin te zwaaien, voor P.’s middelvinger naar Magere Hein was een bizar soort lef nodig, want in denial verkeerde hij allerminst. Ook was er doorzettingsvermogen voor vereist, want iedere kater betekende voor hem een king size aderlating: dagenlang lag hij dan in coma zijn lakens vol te zweten. P. en P. alleen, zou bepalen hoe hij kapot zou gaan.
Dat ik me hem herinner als een wannabe Bukowski wil niet zeggen dat ie ook werkelijk zo was. Een jaar of acht voor zijn dood leerde hij de liefde van zijn leven kennen. Van het ene op het andere moment veranderde de kroegloper in een burgerman: samenwonen, cocoonen, bankhangen. Zo kon er een klein wonder geschieden: hij werd vader van een prachtige dochter. Onze vriendschap liet hij echter helemaal versloffen. Schrootjes timmeren voor de kinderkamer, dat was nu zijn lust en zijn leven. Doodvallen kon ie van me. Uit woede ben ik fanatiek gaan sporten.
Dat P. een nieuw bestaan verworven had impliceerde niet dat zijn lichaam het daarmee eens was. Zijn polsslag werd met de dag zwakker. Uiteindelijk besloot hij overstag te gaan. Onder het mes! Zijn artsen helemaal in de gloria, want P. was toch een cardiologisch fenomeen geworden. En de transplantatie verliep vlekkeloos. Met hernieuwde energie kon hij zich weer op de schrootjes storten. Tot zijn vrouw en dochter hem onderaan de trap troffen. Het donorhart was met vertraging afgestoten.
Tot zover mijn herinnering aan P. Ik heb wel eens eerder over hem geschreven, maar wil hem met dit stukje weer even reanimeren. Ook al kan ik hem nog steeds schieten. Dat ik onze etentjes ter herinnering aan P. niet op Facebook plaats heeft echter niet alleen met rancune te maken. Waar ik moeite mee heb is dat hijzelf ontbreekt. P. had zijn tweede leven als saaie gezinsman dagelijks moeten kunnen vieren. Op Facebook, vijftien jaar lang, met onverteerbaar kleffe foto’s van zijn nieuwe geluk. Kiekjes die ik dan – al vloekend en tierend en zuipend en rokend – allemaal geleukt zou hebben.