Blog
- Categorie: Blog
Striplezende commando's
Raymond & Rein. BFF’s in een tijd dat dat nog helemaal niet bestond. Toegegeven, op die leeftijd was er ook weinig voor nodig. Na school kwam Raymond bij mij een stripboek lezen en als hij het uit had ging ie weer naar huis. In geen eeuwen heb ik hem gezien, maar wat is een eeuw in het licht der eeuwigheid.
Voor volwassenen liggen de Best Friends Forever niet voor het oprapen. Dat komt door een banale natuurwet die stelt dat de kwaliteit van een vriendschap niet bepaald wordt door romantische factoren als daadkracht, betrouwbaarheid of zorgzaamheid. Maar door duur. Hoe langer de vriendschap, hoe sterker de band. Even logisch als onrechtvaardig.
Bij een jeugdvriendschap is de kans namelijk ‘t grootst dat die persoon jou iets ontzettend genants heeft zien doen. Wulps dansen met een open gulp op een schoolfeestje of een fles vieux uitbraken over een Franse expat. Alleen een schoolmaat of een studievriend weet hoe erg je bent. En houdt dat voor zich. Zo’n omerta schept een band. Daarom koester ik mijn vergeelde contacten, terwijl ik me eigenlijk heel andere BFF’s had gewenst. Vrienden die daadkrachtig, betrouwbaar en zorgzaam zijn. Army buddy’s bijvoorbeeld.
Jammer genoeg stam ik uit 1959. Een bouwjaar dat ‘buitengewoon dienstplichtig’ was. Ik hoefde niet in dienst, terwijl ik eigenlijk commando had willen worden. Ik zag het al helemaal voor me: dat boot camp had een vent van me gemaakt, mijn medesoldaten zouden mijn broeders worden. Ons peloton gedropt achter de linies, omsingeld door Vietcong, weggedoken in een loopgraaf, granaatscherven voor elkaar opvangend, elkaars afgeschoten ledematen verbindend, voor elkaar doodbloedend. Kameraden voor het leven!
Maar BFF’s heb je niet voor het kiezen. Die heb je al gekozen. Onbewust. Ooit. De BFF-wet is dan ook vooral onrechtvaardig naar nieuwe vrienden toe. Kanjers die door je ballotage zijn gekomen en alle recht hebben op je Best Friends Foreverschap. Maar die jou nooit echt zullen leren kennen. En om nou samen te gaan survivallen in de Ardennen opdat je over 40 jaar traumatische paintball-momenten kan delen boven de bbq, dat voelt toch wat krampachtig.
Ik moet het dus van Facebook hebben. Nieuwe vrienden-van-vroeger, die weten hoe erg ik ben en tóch met me willen survivallen. Liever echter krijg ik een vriendschapsverzoek van Raymond. Als hij niet moeilijk doet over onze 45 jaar durende radiostilte en gezellig een stripboek bij me komt lezen, dan is dat forever. Ware vriendschap, ‘t is toch vooral een kwestie van uitzitten.
- Categorie: Blog
Zonder violen
Ik had het nog niet eerder gedaan. Niet bij de eerste date tenminste. Zo’n ontmoeting biedt toch weinig ruimte voor emotie. Je hele wezen is ingesteld op inschatten en oordelen. Is ze aantrekkelijk? Sexy? Slim? Hartelijk? Loopt ze als een gazelle of als een polderknol? Heeft ze Wella-lokken of zit ze met een anus prenaturalis? En de belangrijkste: is ze grappig? Een krater van ballotage is zo’n date, een flirtvermorzelaar.
Opvallend genoeg waren S. en ik al snel klaar met dat inschatten. Misschien omdat we niet smoor waren. We troffen iets anders, iets wat ons minstens zo dierbaar was: geestverwantschap. S. bleek net zo’n creatief monster als ondergetekende. Ze ontwierp decors voor theater & opera, sober en dwingend, subtiel en megalomaan. En was gek op mijn verhalen. Als het brein de grootste erogene zone van de mens is, dan hadden we een stampende gangbang, die zondagmiddag in dat tuttige café. Feest der herkenning!
Toch was dat niet waarom ik de zakdoek moest trekken. Dat kwam door het verhaal over haar man. Haar dode man. Overleden aan een hersentumor. S. vertelde hoe het was om te leven met iemand die muteerde als gevolg van zo’n gezwel. Hoe hij opblies door het medicijngebruik. Achterdochtig werd. Verwijtend. Naar woorden zoekend. Krankzinnig. Hoe zij zich schuldig ging voelen toen ze hem dood begon te wensen. Hoe hij na een jaar weer bij zinnen kwam. Zijn eigen begrafenis regelde, maar het niet kon opbrengen afscheid te nemen van zijn dochtertjes. En uiteindelijk de gifbeker leegdronk, in één teug, een ijzig “Ad fundum!” toevoegend. Hoe zij een week later nog katatonisch was.
Geen traan heeft S. bij haar verhaal gelaten. Ze vertelde het feitelijk, zonder sentiment. Spaarde zichzelf noch haar grote liefde. Koel als in cool. Ik niet. Ik zat te trillen op mijn stoel, de tranen onbeheersbaar over mijn smoel meanderend. Deed geen moeite me goed te houden of te excuseren. Luisterde slechts. Begreep opeens waarom overlevenden vaak zo weinig emotie tonen. Omdat waar verdriet geen violen verdraagt.
Dat onze relatie geen eeuwig leven beschoren was, wisten we eigenlijk al bij die eerste date. Zij een druk gezin plus workaholische persoonlijkheid, ik een druktemijder met dito focus, en nog eens 100 kilometer NS-ellende tussen ons. En eerlijk is eerlijk, soms misten we het smoorzijn. Maar de mooiste zondagochtenden van mijn leven heb ik met haar doorgebracht, dagdromend over het alles, schaterend om het niets. Dus als ik me nu weer eens eenzaam voel of bij de pakken neerzit, dan denk ik aan die man die de kloten had om de beker leeg te drinken. En schrijf ik door, alsof het ’t laatste is wat op ik op deze aardkloot zal doen.
- Categorie: Blog
Van Toomler
Vroeger was ik de leukste thuis. Dat was hard nodig, want het was verworden tot een klein Oost-Duitsland; een vacuüm van achterdocht en verwijten met puber Rein bungelend onderaan de food chain - zelfs de haarbalbrakende Pekinezen voelden zich meer geliefd. Enige troef die ik voorhanden had was mijn humor. Dead pan grapjes waarmee ik de overige gezinsleden liet bulderen tot hun chagrijn vervlogen was als het gifgas in een loopgraaf. Clown in een brandend circus, dat was ik.
Op de middelbare school ontdekte ik dat humor sexy kon zijn - ongeacht het aantal jeugdpuistjes. Sterker nog, als ik meiden aan het lachen maakte kon ik orgasmische boventonen in hun schaters ontwaren, lang voordat ik wist hoe een vagina in elkaar stak. Later, in mijn lost years, kwam dit charmeoffensief vooral op stoom met een slok op. Daar stond ik, supersexy hangend aan de bar, een spervuur van zwarte grapjes fulminerend. Een stand-up comedian, dat was ik! Eindelijk ambitie!
Helaas was stand-up toentertijd een nagenoeg onbekend fenomeen in Nederland. Ik moest mijn toevlucht zoeken tot elpee’s van Lenny Bruce en Richard Pryor, lastig te verstaan en nog moeilijker te begrijpen. Pas in de jaren ‘90 kwam de Comedy Train op gang. Die had de lat wel erg laag liggen. Hun materiaal was op het behaagzieke af, wat de komieken bij voorbaat tot panelleden van televisiespelletjes degradeerde. Dan was ik toch wel een pro, al had ik nooit een poot op hun podium gezet.
Ter inspiratie ging ik op werkvakantie naar New York, bakermat van de observational comedy. Met open mond zat ik daar, op de voorste rij van de Comedy Cellar. Een dozijn comedians passeerde de revu. Paar erg goede, paar redelijke en een enkele eloquente zwerver. Zelfs de wino maakte meer indruk dan onze hele GrappenFyra tezaam. Ik werd getriggerd door de manier waarop ie een dialoog aanging met het publiek, een paartje uithoorde hoe zij elkaar die avond tot orale seks zouden verleiden. Sarcastisch was ie niet, ondermijnend wel, zinderend en vooral tergend grappig. Wilde ik ook!
Terug in Nederland begon ik koortsachtig aan mijn repertoire te werken. Oefende voor de spiegel, probeerde grappen uit op vriendinnen. Maanden deed ik over het perfectioneren van de details. Om black-outs te voorkomen maakte ik zelfs een spiekbriefje, dat ik zou presenteren als brutale gimmick. Lachen! Een paar dagen voor mijn veertigste verjaardag moest ik van mezelf voor de bijl. Ik schreef me in voor de auditieavond van de Comedy Train in Toomler, souterrain van Hilton. Nummer 11 was ik.
De tien kandidaten vóór me waren buitengewoon ongrappig. Vond ik, supersexy aan de bar hangend. Dan was ik toch wel een pro. Dus waarom voelde ik me dan zo opgefokt? En waarom merkte ik niets van mijn zevende glas wijn? En waarom had ik geen supporters meegenomen, zoals al die anderen hadden gedaan!
Toen ik aan de beurt was voelde ik me niet zo sexy meer. Evenmin een pro. Half verblind door de schijnwerpers klauterde ik het podiumpje op. Stelde me mompelend voor. Raffelde een grap af over plasserloze aliens. Er klonk gelach, maar het gaf me geen kick. Integendeel. Ik kneep in mijn spiekbriefje, half vergaan door het angstzweet. Keek naar het publiek. Naar hun gezelligheid, hun zorgeloosheid, hun samenzijn. Hoe hun bewegingen vertraagden, hun gelach verstomde alsof ondergedompeld in een vissenkom. Zweetdruppels glibberden van mijn voorhoofd om met doffe klappen op de plankenvloer uiteen te spatten. Oral sex, anyone?
Opeens wist ik het. Ik wilde dit niet. Ik wilde geen harlekijn zijn die kunstjes vertoonde. Geen nar die de familie liet bulderen. Ik wilde niet grappig zijn als dat van me verwacht werd. Na drie urendurende minuten stapte ik het podium af, een obligaat applausje van me af schuddend.
Terug aan de bar, nippend aan een Spaatje, verdoofd door de kater en gecastreerd door de desillusie keek ik toe hoe de volgende kandidaat het ervan af bracht. Zijn materiaal was beroerd. Geen scherpte, mind fucks of onverwachte wendingen. Toch werd er flink geklapt. Dat kwam door de manier waarop hij op het podium stond. Ontspannen. Lekker in zijn vel. Hij was zo iemand die er heel erg van zichzelf mag zijn. Een performer. Humor mag dan geworteld zijn in doodsangst & leed, het publiek wil dat helemaal niet weten. Het grauw wil iemand zien die zichzelf olijk vindt. Een ca-ba-re-tier. Een Lebbis & Jansen. Een anti-Rein.
Pijpenstelen regende het bij de bushalte. Ik stak een sigaret op waar ik geen trek in had, blies mijn laatste restje ambitie de abri in. Keek naar een reclame met mooie, gelukkige, succesvolle mensen. Zag mezelf staan. Dacht aan de grappen waar ik die avond niet aan was toegekomen. Stuk voor stuk scherpe mind fucks vol onverwachte wendingen. En toen gebeurde het. Er verscheen een glimlach op mijn smoel, die uitmondde in een big smile en ontspoorde in een luide schater waarin oplettende busreizigers orgasmische ondertonen konden ontwaren. En even, heel even, mocht ik er ontzettend zijn van mezelf, die donkerste avond van mijn leven.
- Categorie: Blog
En de mattenklopper
Nee, dit is geen klaverjasavond in de TBS-kliniek. Ook geen ledenvergadering van de Bond van Wetsovertreders. Dit is het therapiegroepje waarin ik jarenlang gebivakkeerd heb, halverwege de jaren negentig. Wisselde de groep van grootte en van samenstelling, ik bleek de meest hardnekkige stamgast.
De reden dat ik voor groepstherapie gekozen had was angst. Niet voor spinnen of tramconducteurs, maar voor groepstherapie. Groepsgewijs zielenknijpen leek me een stuk enger dan de individuele therapie waarin ik aanmodderde. En eng = goed. Dus hoppa. Alleen met lef verander je iets, was mijn gut feeling.
Toch waren het vooral mijn negatieve vooroordelen die bevestigd werden tijdens de eerste sessie. Godallemachtig, wat ging het er allemaal zoet en respectvol aan toe. Dat kwam door de therapeute, een zestigjarige Holocaustsurvivor met zwak voor zielige meisjes en de pik op mondige mannen. Doodgeërgerd heb ik me, aan haar politiek correcte cliché’s en dwingende manier van werken. Zo heftig was mijn weerzin dat ik me gelijk thuisvoelde.
Wat me verder opviel was dat de meeste mensen die aan groepstherapie doen helemaal geen therapie nodig hebben, terwijl de paar die het wél nodig hebben met de hakken in het zand gaan zitten. De Therapiefähigen versus de Argwaners zeg maar. De Fähigen stonden iedere keer weer te trappelen om emotioneel werk te doen. Of het nu ging om met een mattenklopper op een kussen (lees: foute papa) slaan, om heel hard huilen om heel diep leed (overleden hamster) of om innig huggen met een groepslid (dooie oma), de therapeute hoefde maar in d’r vingers te knippen of ze lieten alles lopen. Alsof ze op een plaatje van de juf aasden – ‘t vertrouwen droop hen uit de poriën. Ja, dacht ik, zo kan ik het ook!
Omdat ik het dus niet zo kon. Als Argwaner word je namelijk gekenmerkt door een diepgeworteld wantrouwen in verwerking en een buitensporige weerzin tegen voelen-op-commando. Met reden. Als je je jaren staande heb weten te houden met je eigen gemankeerde survival tools, ga je die echt niet even inruilen voor een nieuwe setje emotionele dopsleutels. En als ‘kwetsbaar opstellen’ ooit betekende ‘klappen incasseren’, dan ben je ook niet happig op een potje janken. Kortom, mijn cowboylaarshakken gingen zo diep mogelijk het zand van de arena in. Dat ik toch doorzette kwam door de groepsdynamiek. Die vond ik uitgesproken louterend. Je kunt meeleven met andermans verdriet of andermans bullshit ontzenuwen en vice versa. Een emotionele hogedrukpan, dat is het. Daarbij heeft de therapeut in zo’n setting minder macht en krijgt de waarheid meer kans, hoe goed verstopt soms ook.
Zo was er een groepslid dat ik wantrouwde. Niet omdat ze zo prat ging op haar burgermansbestaan, maar omdat ze zo godvergeten therapiefähig was. Vooral als ze emotioneel werk ging doen, zoals die middag dat ze haar grote trauma zou verwerken: aanranding door opa. Nou ja, aanranding, opa had haar tiet aangeraakt. Maar zo vertelde ze het niet. Ze vertelde het met Drama, Timing en Grote Emoties. Hoe vreselijk dit alles voor haar geweest was! Hoezeer het haar beschadigd had! Die vieze vuile smerige ouwe opa! Alsof ze auditie deed voor de kleinkunstacademie, zo dik aangezet klonk het. Enfin, opa symbolisch afgeranseld met de mattenklopper en de doos tissues kon weer vol gesnoten worden.
Na afloop van haar indrukwekkende performance mochten we zeggen hoe indrukwekkend we haar performance gevonden hadden. Dat deed iedereen braaf. Behalve ik. Geen compliment kon ik mijn strot uit krijgen. Een drama queen, dat vond ik haar. Zo bracht ik dat natuurlijk niet. Ik zei dat ik niets gevoeld had bij haar verhaal. Dat ik het wel geloofde, maar niet dat zij zo geleden had onder haar grabbelende opa. Dat het haar vooral om de aandacht te doen was. En dat die emotionele omweg haar werkelijke probleem was.
Dat was even slikken. Voor mij dan, want een pijnlijke stilte viel me ten deel. Ik zette me schrap voor de shit storm. Niets van dat al. Na een lange minuut schaarden de anderen zich schoorvoetend achter me. Tot ook de therapeute niet kon achterblijven en de fähige dame confronteerde met onze scepsis. Ze reageerde niet kwaad. Zette het evenmin op een blèren. Het leek wel alsof ze opgelucht was. Behaagziek-af. Hoe dan ook, een maand later was ze vertrokken. Omdat ze niets meer bij ons te zoeken had, zei ze. Maar dat wisten we al.
Soit. Laat ik mezelf niet stoerder maken dan ik ben. Iedereen heeft zo zijn opa’s – als ik iets geleerd heb in therapie is dat het wel: vier jaar heeft het me gekost om de groep achter me te laten, vier jaar om te roeien met de theelepeltjes die ik daar heb leren buigen, als een tweederangs Uri Geller. Maar met de mattenklopper zult u mij niet snel bezig zien. Niet nofig: de venijnige aanslag waarmee ik stukjes over mijn jeugd type druipt al van de verwerking. Hoe vreselijk alles was!
De groep in haar laatste jaar, zonder fähige dame en zonder therapeute, met ondergetekende op creatieve afstand achter de camera. Allemaal met de mattenklopper!
- Categorie: Blog
Op de stoep
Ik doe er niet meer aan. Geen zin meer in. Zal wel iets te maken hebben met ouder worden. Of workaholic zijn. Of armoezaaier. Of gewoon een zeikerd. Maar vakantie, ik vind het zonde van mijn tijd. Het voelt loos zonder kinders. En hels mét, want dan veroordeeld tot tropisch chloorparadijs (weet ik als ex-neppapa). Laat mij maar doortypen in mijn doortochtflatje.
Neemt niet weg dat ook ik wel eens overvallen wordt door vakantiekriebels. Dat gevoel van avontuur. Van vroeger. Toen mijn moeder, alvorens we naar een subtropisch oord afreisden, steevast een dia van het gezin-in-de-startblokken schoot. Naast de topzware auto die in iedere rechterbocht op twee linkerwielen balanceerde. En natuurlijk mét oma die de onvermijdelijke moordlust op de achterbank moest smoren met smeltende ijsjes. Zo’n opmaat deed de vakantie al bijna verbleken.
Als ik nu weer de kriebels krijg ga ik naar Marktplaats. Op zoek naar een zoveelstehands Suzuki Carry. U weet wel, zo’n dwergbusje. In mijn fantasie bouw ik die dan om tot knusse budgetcamper. Niet dat ie daar geschikt voor is. Een Carry is zó licht dat ie bij windkracht 2 de berm inwaait, zó kort dat je er gehurkt in moet slapen en zó impotent dat ie onderaan de Ardennen al olie gaat zweten. Daarbij ben ik veel te verstandig om nieuwe vaste lasten aan te schaffen die bovendien onder mijn kont wegroesten. Kleine kans dus dat u hier van de zomer een dia treft van Carry & mij, glunderend in de startblokken richting Middellandse Zee. Jammer, want imaginaire selfies zijn het meest avontuurlijk.
Het gezin plus oma, klaar voor Expédition Méditerranée 1962-1968