Blog
- Categorie: Blog

Mijn leven lang fotografeer ik mijn leven. Geleerd van mijn moeder. Die deed dat omdat haar ouderlijk huis was afgefikt. Alles was ze kwijtgeraakt. Ik deed het aanvankelijk omdat ik mijn ouderlijk huis wilde affikken. Zo legde ik de kamers vast zonder bewoners, als impressies van een levenloos dagelijks leven. Dat was thuis voor mij: een plek waar niemand je zag staan.
Op het lyceum gaf de camera mij juist bestaansrecht. Jarenlang was ik een onderdeurtje met piepstemmetje geweest, kampend met hopeloze verliefdheden. Tot ik op een schoolreisje ontdekte dat je met een camera meer mans was. Klasgenoten en leraren lieten zich graag vastleggen tijdens zo’n trip. Een foto, dat was iets bijzonders. Iets voor later.
Echt machtig met de camera voelde ik me op Kolderdag. Traditiegetrouw werd het schoolbestuur overgenomen door een regime van eindexamenkandidaten. Wij dus. Revolutie! We hadden het plan opgevat om in de week ervóór leraren op dia vast te leggen. Die beelden zouden we op Kolderdag projecteren, ondersteund door een geluidsband die we eveneens van te voren vastlegden. Zo konden we de leraren subversieve teksten in de mond leggen.
Een week lang zat ik iedere dag met moeders Olympus Pen in de klas. Ik klikte mijn prooien op onbewaakte momenten met de vingervlugheid van een paparazzo. Vervolgens sprak ik met het Kolderteam de stemmen van de leraren in op een cassetterecorder. En verdomd. Het wérkte. Ik werd populair op Kolderdag. Niet dat ik verkering kreeg, wel een baard in de keel.
Waar die dia’s gebleven zijn is mij lang een raadsel geweest. Tot ik op een website stuitte die kond doet van een reünie van het lyceum, eind dit jaar. Er staan foto’s op van leraren uit mijn tijd. Ik zou durven zweren dat... Toch zal ik de organisatoren niet snel benaderen, want zij kijken heel anders terug op hun schooljaren dan ik doe op de mijne. Een citaat van de site:
“Het *** Lyceum stond alom bekend om uitzonderlijk goed onderwijs, met begaafde docenten die les gaven met bezieling. Erudiete dames en heren met als missie om jonge ogen te openen voor een eigenwijze kijk op de wereld. En hen uit te dagen met ‘er is meer in de wereld dan jij nu ziet’. Het verruimde je blik, opende de wereld voor jou en er was ruimte voor plezier en humor.”
Mijn mond viel open bij de quote. Hadden ze het over hetzelfde lyceum? In mijn ervaring was het een krater van stampwerk en sarcasme, met leraren die je negeerden of een standje gaven vanwege een onvoldoende. Nooit een persoonlijk gesprek, nooit een hand op de schouder. Terwijl ze wisten van de situatie bij mij thuis. Vandaar mijn boze oog op Kolderdag.
Er zat wrok achter mijn lens. Woede. Wanhoop zelfs. Emoties die elders thuishoorden. Niet voor niets legde ik het ouderlijk huis vast zonder gezin, de kamers als plaatsen delict. Alsof in dat vacuüm van desolate ruimten iets in mij gestorven was, en ik bewijzen verzamelde voor later. Voor aanklachten. Voor… blogs?
Die zijn nu mijn excuus geworden om te fotograferen. Echter, niet langer om verwijten te maken of oordelen te vellen. Evenmin om bewijzen te verzamelen. Ben ook niet bang alles kwijt te raken. Ik fotografeer omdat ik mijzelf ervan wil overtuigen dat mijn leven de moeite waard is geweest. Dat the good, the bad en the ridiculous gezien mogen worden. Omzien zonder wrok, dat oogt zoveel sierlijker. Tot je de geluidsband hoort.
- Categorie: Blog

Haar kamer zag eruit als die van een studente aan de kunstacademie. Dat bleek ze ook te zijn. Aan de wanden abstracte schilderijen en schetsen van naaktmodellen. Hier en daar wat speels antiek. Voor de ramen velours gordijnen. Op de eettafel een stemmige olielamp. We namen plaats op de kringloopbank. Ze schonk wijn in. We kletsten over kunst. Ze zei dat ze met haar schilderijen huis aan huis leurde, als een colporteur in kunst. Dat dwong bij mij respect af.
Ze had me opgepikt in de Vrije Vloer. Dat was een alternatieve disco met zwarte muren en bierplassen. Iedereen deed er cool. Vooral ik, sinds het uit was met mijn vriendin. Ik was op zoek naar spanning. No more mr. Nice Guy! Dus daar stond ik, in de branding van de dansvloer, turend naar de poedelende schapen, met mijn voor de spiegel geoefende roofdierblik. Bakkebaarden in de aanslag. Een volbloed poseur. Versieren was voor sukkels!
Een brunette aan de overkant dacht daar anders over. Ze waadde naar me toe en stak een magere hand uit. Ik schudde hem. Ze zei dat ze mijn uitstraling spannend vond. Die blik! Die bakkebaarden! Ik grijnsde mijn snijtanden bloot. Ze was mijn type niet, maar omdat ze op mij viel, viel mijn ego voor haar gevlei. Onze small talk werd overstemd door de decibels, dus na een half uurtje vroeg ze of ik mee wilde. Ik gooide mijn glas achterover. Alles liever dan wadlopen in een bierplas.
Eenmaal bij haar thuis wandelde ze met haar vingers door een stapel lp’s die tegen de stereotoren leunde. Ze viste er een plaat uit van de muziekbibliotheek. Er stonden wolven op de hoes. Steppenwolf? dacht ik, een slok nemend, Born to be Wild? Leek me niets voor haar. Was het ook niet. Of toch wel. Het was wolvengehuil. Een plaat vol. Een uur lang.
Niet dat ik wat tegen vreemde platen heb. Maar wolvengejank, da’s meer voor een western dan voor een avondje romantiek. Opeens vond ik haar uitgesproken onaantrekkelijk. Of het was plankenkoorts, omdat ik eigenlijk niets heb met one night stands. Ik miste mijn ex. Haar hartelijkheid. Haar menschzijn. Nu had ik mij overgeleverd aan de wolven.
De kunstenares vertelde over haar werk. Dat ze graag naaktmodellen tekende. Mannen. En dan met name hun jeweetwel. Ik trok een wenkbrauw op. Volgens haar docenten was de fixatie studentikoze provocatie. Maar haar intenties waren integer! Het ging haar om de esthetiek van het orgaan! Ik knikte, wierp een blik op de cirkelende wolven en schonk nog een glas wijn in. Aarzelend plukte ik aan mijn bakkebaarden om de weerwolf in me los te maken.
Niet veel later lagen we in bed te vrijen. Ik rolde ons op mijn rug. En schrok me wild. Tegen het slaapkamerplafond was een schets geniet. Van een naakte man. Riant bedeeld – in esthetisch opzicht uiteraard. Het zweet brak me uit. Hoe zou ze mij beoordelen!? Ik verlangde naar de glimlach van mijn ex. Op de achtergrond huilden de wolven onvermoeibaar door.
Als door een wonder wist ik het romantisch avondje tot een goed einde te brengen. Slapen lukte slecht, omringd door biebwolven. De volgende ochtend wilde ik liefst vóór het ontbijt mijn biezen pakken, maar iets in me zei dat ik beter als een heer afscheid kon nemen. Want als ze mij ooit – uit het blote hoofd – zou vereeuwigen en boven haar bed zou nieten, dan zou het mooi zijn als ze mijn evenbeeld riant zou bedelen – qua esthetiek. Om de volgende lone wolf uit de Vrije Vloer uit te dagen voor een onvergetelijk avontuur in de wildernis.
- Categorie: Blog

Hoe je geboorte verliep. Hoe je ouders het beleefden. Wat voor baby je was. Wie kan zeggen dat hij alles weet over de eerste maanden van zijn bestaan? Die van mij zijn uitgebreid vastgelegd in een album. Wat Coef aan moederliefde niet kon opbrengen, probeerde ze goed te maken door alles over haar baby’s te archiveren. Als een researcher. Voor de annalen?
Niet dat ik het boek ooit echt heb willen lezen. Iets eraan stond me tegen. Pas nu ik in de winter van mijn leven ben beland, word ik nieuwsgierig naar Het Begin. Naar het tijdsbeeld. Daarvoor moeten we terug naar de ouderlijke slaapkamer van ons spookhuis op de singel.
Hier wordt in juni 1958 hard gewerkt aan het nageslacht. Met resultaat. Coef voelt zich zwanger. Maar haar urine wordt steeds negatief getest. Ze laat zich niet van de wijs brengen, stuurt haar plas nogmaals op. En jawel hoor. Positief! Zou het een jongen zijn?
Coef, toch behept met ‘mannelijke’ trekken als agressie, daadkracht en een exact brein, krijgt nesteldrang. Ze schildert de slaapkamer en meubels, kletst urenlang met een zwangere vriendin. Ze is trots op haar vruchtbaarheid. Op haar lichaam. Voor het eerst in haar leven.
Besloten is thuis te bevallen. Er wordt een kraamvrouw bij het Groene Kruis gereserveerd. Die woont vlakbij en beschikt over telefoon. Ook een collega-arts van mijn vader wordt gecharterd. Eén belletje en hij zal op de stoep staan, compleet met verloskoffer. Desnoods kan mijn vader de bevalling zelf begeleiden. Ik ben uitgerekend voor eind januari.
Elke avond luisteren mijn ouders met de stethoscoop naar mijn hartje. Eenmaal menen ze er zelfs 2 te horen. Een tweeling? (Je moet er toch niet aan denken.) Ze hebben het gekscherend over ‘Flipje’, terwijl het kind – indien een jongen – naar opa Rein vernoemd zal worden. Daarbij, Flipje wil helemaal niet. Coef is over tijd. Zelfs een lange autorit in de Kever over hobbelwegen kan de baby niet verleiden. Eigenwijs mannetje. Toen al.
Pas twee weken later is het zover. De vliezen breken! Mijn vader, óp van de zenuwen, hangt een bordje aan de deur dat ie geen spreekuur heeft. De kraamvrouw wordt ingeseind. Maar de telefoon van de collega-arts is voortdurend in gesprek. Wat nu? Mijn vader aarzelt niet. Hij bindt de verlosschoot vóór, om mij zelf op te kunnen vangen. Damn the torpedoes! PERSEN!
En jawel hoor. Langzaam maar zeker verschijnt er een koppie. ‘Een jongen!’ jubelt mijn vader als ik er helemaal uit ben. Mijn moeder straalt met uitgeputte blik. Baby Rein gluurt argwanend om zich heen, zet het dan op een brullen, om vervolgens de mond stijf dicht te houden waardoor deze niet gereinigd kan worden. Onmogelijk type. Toen al.
Foto’s, kaartjes, tekeningen, statistieken, handgeschreven tekst... Het babyboek is een uniek document uit een tijd dat er nog geen social media, fooncamera’s of videocamera’s bestonden en fotograferen iets was voor de happy few. De Genesis barst tevens van de ditjes & datjes die ik u zal besparen – tenzij u alles wilt weten over navelstrengen, placenta’s en hechtingen.
Daar zit hem de kneep. Het was vanwege de stortvloed aan details en de onCoeffiaanse zoetigheden dat ik het boek nooit echt heb gelezen. Babyboek? Dagboek van een gek! Of logboek van een laborante, dat was ze van origine. Ditmaal heb ik me niet van de wijs te laten brengen. Onvervaard wierp ik me in de maalstroom van feiten en stroop. Steeds als ik dreigde te verzuipen hoorde ik PERSEN! roepen.
Toen ik bij de passage over mijn geboorte was aangekomen kwam de handreiking. ‘Ik was heel erg ontroerd om daar het kindje te zien liggen dat ik maandenlang alleen maar hebt kunnen voelen bewegen,’ schrijft Coef hier. Ik slaakte een zucht. Slikte wat weg. En las door, nu niet langer voor de annalen.
- Categorie: Blog

Ooit was het een oase van rust binnen de hectiek van Rotterdam. Met uitkijktoren, barokke gebouwen, statige dierenverblijven, enorme vijvers en een fotograaf die je in een trapautootje vereeuwigde, maakte Diergaarde Blijdorp diepe indruk op een snotneus als ik. Vooral de reptielen vond ik fascinerende monsters. Dagdromen in het Hof van Eden der sixties.
In de loop der jaren is de klad gekomen in de tuin. Dat begon met de folder. Niet langer sprak men van een ‘dagje uit’, maar van een ‘ervaring’ en een ‘reis’. De bezoeker zou een avontuur wachten! En verdomd. Veel verouderde verblijven kregen een naturalistische make-over. Om het welzijn der dieren te vergroten, zeker, maar de poppenkast leek vooral opgetuigd om indruk te maken op de bezoeker. De paradijselijke tuin transformeerde in een drukke, trendy ZOO met slechts de Rivièrahal als echo van een verstild verleden.
Het was in de zeroties dat ik door het gepimpte Blijdorp zwalkte, azend op een flard nostalgie. Een uitdaging, want ik was er met een leenkind, zoontje van een vriendin. Hij moest er meer uit, gamede te veel. Het jong bleek erg gesloten. Ik probeerde hem te enthousiasmeren door gruwelijke verhalen te vertellen over krokodillen en schildpadden. Ik zag het helemaal voor me! Hij niet. Hij haalde zijn schouders op, alsof hij mij als een groot kind beschouwde en hoopte, door mij te laten zwammen, snel naar huis te mogen om te gamen. Ik voelde me eenzaam die middag. Hij ongetwijfeld ook. Daarbij, ik had er met een eigen kind moeten lopen. Dat was vast een jonge onderzoeker geweest. Zoals ik, in de seventies.
Als groot kind kwam ik bijna dagelijks in Blijdorp. Na school, met een maat. We hadden een abonnement en kenden alle verblijven en voedertijden. Vooral die van de reptielen. We zwalkten van het ene terrarium naar het andere. Dan fantaseerde ik over monsters thuis; over krokodillen in de kelder, schildpadden op de vliering! Mijn maat was niet zo’n fantast. Hij haalde zijn schouders op en liet me zwammen. Dan voelde ik me eenzaam.
Dat kwam ook doordat ik steeds meer bezig was met meisjes. Ik had gemerkt dat je met verhalen over reptielen geen indruk maakt op school. Dus liet ik Blijdorp en mijn maat links liggen en ging ik brommer rijden, sigaretten roken, bier drinken. Druk doen. Na het lyceum joeg ik mijn druktemakerij nog eens aan met snelle grappen in de kroeg, zwalkend van de ene relatie naar de andere. Rusteloos als een kind, op een leeftijd dat ik vader had kunnen zijn.
Ook na de zeroties is er geen jonge onderzoeker gekomen. Misschien omdat ik meer op zoek was naar zielenrust dan naar liefde. Ik verlangde naar een vertrouwde plek. Naar de Rivièrahal. Maar alle leenkinderen waren volwassen. En om daar nu in mijn eentje te gaan zitten mijmeren, nippend aan een glaasje wijn, hopend op echo’s uit een verleden dat vooral tussen mijn oren bestond... Ik zag me al opgesloten worden in zo’n naturalistisch verblijf voor Verdachte Mannen, samen met de diergaardefotograaf en zijn trapautootje. Daarbij, de tuin was mijn tuin niet meer. Blijdorp had haar onschuld verloren. Zoals ik de mijne.
Nu volg ik op YouTube het wel en wee van een gedomesticeerde avonturier. Deze eeuwige vrijgezel heeft de liefde van zijn leven gevonden, compleet met leenkinderen. Hij verdient zijn brood met het filmen van zijn mini-dierentuin vol schildpadden en krokodillen. In fantasie schuif ik aan in zijn dagdroom, als leenoom. Tot de onrust toeslaat. Dan zet ik mijn second life op pauze, om rond te zwalken in het echte leven. Da’s allerminst een Hof van Eden, maar wel van nu en van mij, vol gedonder dat me inspireert voor schrijfsels. Want indruk maken, dat wil ik nog steeds. Als een groot kind.
- Categorie: Blog

Ons eerste huis was een kapitaal pand. Mijn vader had het, compleet met artsenpraktijk, betaald door een lening af te sluiten bij zijn moeder. Een constructie waar hij onder gebukt ging. De spreekkamer bevond zich op de eerste. Er stond een weegschaal met draaibaar contragewicht, een behandeltafel met steuntjes voor knieholten en een vitrine met tangen waarmee je patiënten (of moeders) uit elkaar kon trekken. Meeste indruk maakte zijn bureau.
Dat was een eikenhouten Vaalserberg, ordentelijk volgestouwd met paperassen. Een erfstuk van zijn vader, eveneens arts, voor wie mijn vader grote bewondering koesterde. Zoals ik die had voor mijn vader. Vol ontzag keek ik toe hoe hij recepten schreef in een onleesbaar handschrift. Om zijn brede, behaarde pols pronkte een bescheiden maar stijlvol polshorloge. Later wilde ik ook arts worden, maar dan dierenarts. Achter net zo’n bureau.
Tien jaar later stond het bureau op de parterre omdat daar nu de spreekkamer was. Boven werd verhuurd. Mijn vader had – op aandringen van mijn moeder – het pand ernaast gekocht om in te wonen. Daar had ie nog meer geld voor moeten lenen, wat tot spanningen leidde. Soms hadden mijn vader en ik gesprekken aan het bureau. Dan sprak hij zijn zorgen uit over mijn rapporten. Met zulke cijfers zou ik nooit dierenarts worden! Een enkele keer vertelde ik over een onmogelijke verliefdheid. Dan luisterde hij begripvol, maar het leek alsof hij van een andere planeet kwam. Mijn vader was een man van traditie, die warm liep voor stambomen, erfelijkheid, familie en oud geld. Ik wilde slechts mijzelf uitvinden.
Weer vijf jaar later stond het bureau in het pand waarin we woonden. Nu herbergde het de gezinsadministratie, zoals rekeningen van mijn moeders psychiatrische opnamen. Gelukkig was het oude huis verkocht, compleet met praktijk. Verlost van de schuld aan oma! Verder had hij een baan gekregen als keuringsarts. Dat scheelde stress. Maar zijn huwelijk vertoonde barsten. En zijn zoon, die wist niet wat ie wilde worden. ‘Dierenarts’, dat kon ie wel vergeten met zijn pretpakket. We hadden geen gesprekken meer aan het bureau.
Tien jaar later stond het bureau in mijn vaders nieuwe huis. Dat had hij samen met zijn tweede vrouw gekocht. Als ik langs kwam namen we plaats aan zijn nieuwe eikenhouten eettafel en werd ik gefêteerd op wijn en Engelse sigaretten. Mijn vader was een levensgenieter geworden. Toch zag ik teleurstelling in zijn ogen. Want zijn zoon brak de ene studie af na de andere. En waarom liet dat jong zo weinig zijn neus zien? Na de derde fles ging mijn vader over op een charmeoffensief. Hij deed me opa’s bureau cadeau. Ik knikte voorzichtig.
Eerst dacht ik dat de Vaalserberg te massief was voor mijn pauperflatje. Te onhandig. Te antiek. Maar de reden waarom ik er nooit aan zat was dat ie vol zat. Vol herinneringen waar mijn vader van af wilde, zoals zijn eerste huwelijk. Vol herinneringen waar ik van af wilde, zoals de kritische gesprekken. Na lang dubben heb ik hem verkocht. Toen mijn vader op bezoek kwam zag ik teleurstelling in zijn ogen – net zoals al die keren dat ik een baan had opgegeven. Of was zijn blik er een van zorg? Van machteloosheid zelfs?
Na mijn vaders overlijden wilde ik niets van zijn spullen erven. Bezit, da’s ballast. Zeker voor een schrijver die rijkdom zoekt in verbeelding. Toch accepteerde ik één kleinood, dat nota bene van zijn lichaam gehaald moest worden. Het horloge. Dat koester ik, al loopt het niet altijd. Als ik het omgesp voel ik mij even een dierenarts, verbonden met de man die zo graag wilde dat ik op hem leek. Maar die van mij hield omdat ik mijzelf wilde uitvinden.